Bij noorden om
(1994)–Marijke Spies– Auteursrechtelijk beschermdOlivier Brunel en de doorvaart naar China en Cathay in de zestiende eeuw
[pagina 57]
| |
IV AntwerpenIn de jaren dat Olivier Brunel rondgezworven had door Rusland, door Kazan en Astrakan en door het land van de Tartaren achter de Oeral, was Antwerpen een brandpunt geworden van commerciële, politieke en wetenschappelijke activiteit. Negentigduizend inwoners had de stad nu, waarvan zo'n tien- tot vijftienduizend doopsgezinden, luthersen en calvinisten die de moederkerk de rug toe hadden gekeerd.Ga naar voetnoot1 De calvinisten waren de felsten. Nadat ze in de nazomer van het jaar 1566 al in de ene stad na de andere de beelden uit de kerken hadden geslagen, hadden ze in maart van het jaar daarop getracht in Antwerpen de macht te grijpen. Eerst hadden ze nog de voorman van de luthersen, Gillis Hooftman zelf (zie afb. 21), en ook anderen van die religie onder druk gezet om hun kant te kiezen. Maar toen die afkerig bleven van dat soort avonturen, hadden ze het plan opgevat katholieken en luthersen samen de stad uit te zetten. Het was niet gelukt. Maar het gevolg was wel geweest dat de stad onder direct toezicht van de nieuwe landvoogd, de hertog van Alva, was geplaatst.Ga naar voetnoot2 De rust leek teruggekeerd. Veel calvinisten vluchtten het land uit en hun leiders werden voor de bloedraad gedaagd, uit Antwerpen alleen al tweeënvijftig man. Maar over het algemeen werden de protestanten, met uitzondering dan van de doopsgezinden met hun revolutionaire ideeën, niet lastig gevallen. Zeker de luthersen niet. De invallen in 1568 van de gevluchte prins van Oranje aan de landgrenzen in het zuiden en het noorden waren niet meer dan speldeprikken. In 1570 werd er een generaal pardon afgekondigd en weldra begonnen de eerste vluchtelingen al weer terug te keren.Ga naar voetnoot3 Nee, er was werkelijk niets aan de hand. Hooftmans zaken floreerden. Als lutheraan had hij sinds 1566 weinig meer te vrezen, hoewel Spaanse spionnen beweerden dat hij in het geheim calvinist was. Maar dat was onzin, al had hij zo zijn contacten.Ga naar voetnoot4 Wel honderd schepen of meer had hij op zee, van Noord-Afrika tot Dantzig. Hij hoorde tot de belangrijkste handelaars op Engeland en Frankrijk, haalde hout uit Rusland, laken uit Engeland, pastel en wijn uit Toulouse.Ga naar voetnoot5 Als iemand een voorbeeld was, hoe ver een energiek en intelligent man het kon brengen, dan hij wel. Arm en zonder middelen van bestaan als twintigjarige naar Antwerpen gekomen, had hij zich in vijfentwintig jaar tijds op weten te werken tot een van de rijkste burgers van de stad, met een huis bij het Steen en ruime magazijnen aan | |
[pagina 58]
| |
21. De Antwerpse koopman Gillis Hooftman en zijn vrouw.
Door Maarten de Vos (1570). de Werf daar vlakbij.Ga naar voetnoot6 Altijd rusteloos bezig nieuwe contacten te leggen en mogelijkheden te openen, de Engelsen de loef af te steken in de handel en op zee.Ga naar voetnoot7 Vooral in nautische kennis overtrof hij alle andere kooplieden. Hij verzamelde zeekaarten en instrumenten om zeilrichtingen te kunnen berekenen en zo het gevaar uit de koers te raken of zelfs schipbreuk te lijden tot een minimum te beperken. Maar ook geografische kaarten kocht hij waar hij ze maar kon krijgen, en dat niet alleen om de afstanden, het gewicht van de lading en de beste routes te kunnen calculeren, maar ook om de rapporten over oorlogen, die her en der woedden, op waarde te kunnen schatten. Toen zijn leerling, en naderhand schoonzoon, Johan Radermacher met het idee kwam een verzameling aan te leggen van kleine, handzame kaarten die bijeen gebonden konden worden tot een boekwerk, was hij daar meteen voor te vinden. De uitvoering werd gelegd in handen van de Antwerpse kaartenhandelaar Abraham Ortelius (zie afb. 22). Dat was rond 1554 geweest. In de jaren die volgden, had Ortelius al reizend en corresponderend achtendertig kaarten bijeen gebracht. Ze zou- | |
[pagina 59]
| |
den niet alleen nog vele jaren de trots van de firma Hooftman uitmaken, maar vormden tevens de kern van de uit 52 kaarten bestaande atlas waarmee Ortelius in 1570 op de markt kwam: het Theatrum Orbis Terrarum.Ga naar voetnoot8 22. Abraham Ortelius.
Door Philips Galle. Een van de mensen met wie Ortelius al meteen in de eerste jaren van zijn opdracht contact had opgenomen, was Gerard Mercator, de beroemde geograaf, die kort daarvoor in dienst van de hertog van Kleef was getreden en zich gevestigd had in Duisburg.Ga naar voetnoot9 Terwijl Ortelius zijn verzameling bijeenbracht, werkte Mercator aan zijn wereldkaart, die in 1569 zou verschijnen en die hij zo had ontworpen, dat een zeeman er inderdaad zijn koers op kon uitzetten zonder hopeloos verkeerd te varen. Het probleem was vooral de projectie van de oppervlakte van de aardbol op een plat vlak, iets wat eigenlijk nog niemand op bevredigende wijze gelukt was. Vooral nu de verre vaart naar onbekende gebieden hoe langer hoe actueler werd, was het probleem nijpend. Mercator kwam met het idee de breedtegraden naar de polen toe geleidelijk aan te vergroten, zodat ze in dezelfde verhouding bleven tot de lengtegraden en dus ook de ligging van de verschillende plaatsen ten opzichte van elkaar hetzelfde bleefGa naar voetnoot10 Tegelijkertijd ontwierp hij voor de pool-gebieden een aparte projectie met de pool zelf als middelpunt, die in de linker benedenhoek van de grote wereldkaart werd afgedrukt. Want de noordvaart was sinds de Muscovy Company nieuws. Mercator correspondeerde met John Dee, de geograaf die samen met Sebastian Cabot een van de adviseurs van het eerste uur was van de Engelse onderneming.Ga naar voetnoot11 Hij kende hem nog uit zijn Leuvense tijd en kreeg van hem informatie die Burrough en Chancellor en weldra ook Jenkinson mee terugbrachten, over de noordkust van Rusland, de ligging van Moskou.Ga naar voetnoot12 Ook Ortelius had trouwens sinds Dee's verblijf in Antwerpen in 1563-64 contact met de Engelse geleerde, en het zal wel | |
[pagina 60]
| |
via hem zijn geweest dat hij de hand wist te leggen op de kaart die Jenkinson van Rusland had gemaakt.Ga naar voetnoot13 Hooftman, die sinds Johan Radermacher zich in 1567 in Londen had gevestigd daar zijn eigen vertegenwoordiging had,Ga naar voetnoot14 moet dat alles op de voet hebben gevolgd, gespitst op het moment dat de tijd daar was om zelf een schip langs de Noordkaap te zenden. Voor hem geen onzekere avonturen richting Cathay, of waarheen ook. Een goed koopman wist wat hij waagde. Maar evenmin moest hij kansen laten lopen. Dat was de kunst: voorbereid te zijn, de mogelijkheden herkennen als ze zich voordeden, de hand weten te leggen op de berichten en ze op hun waarde weten te schatten, al vast eens een jongen naar het noorden te sturen om Russisch te leren, rond te kijken...
Maar er waren ook andere redenen om je bezig te houden met de geografische wetenschap. John Dee, bijvoorbeeld, was het uiteindelijk te doen om de diepe wijsheden en occulte kennis van het oosten, hoewel hij het materiële gewin zeker niet versmaadde.Ga naar voetnoot15 En ook voor Mercator maakten de cartografische en geografische onderzoekingen deel uit van een veel verder strekkend plan, waarin de beschrijving van het ontstaan en de inrichting van de aarde moest leiden tot de Ware Wijsheid. Wat dat dan ook mocht zijn. De loop van de sterren, de aard van de natuurkrachten en de gang van de menselijke geschiedenis - de verschillende rijken, de genealogieën van de vorstengeslachten sinds de schepping en de omzwervingen der volken - het zou er allemaal bij betrokken moeten worden.Ga naar voetnoot16 23. Christoffel Plantijn.
Door Philips Galle (1572). In Antwerpen floreerden dergelijke aardrijkskundige en historische speculaties vooral sinds Christoffel Plantijn, de grote uitgever (zie afb. 23), begonnen was aan de voorbereidingen van wat de uitgave van zijn leven moest worden, de meertalige koninklijke bijbel in acht dikke delen, de Biblia Regia of Polyglot, zoals men meestal zei. Philips II had, nadat hij zijn koninklijke goedkeuring aan de plannen had gegeven, het toezicht op het werk opgedragen aan Benito Arias Montano, een Spaanse geestelijke (zie afb. 24). Plantijn had gehuiverd. Maar het was in alle opzichten meegevallen. Al snel na zijn aankomst in 1568 was hij met de Spanjaard bevriend geraakt en was Montano opgenomen in de kring van geleerden die de Plantijnse uitgeverij maakte tot een centrum | |
[pagina 61]
| |
van Europese cultuur. Nergens, zo schreef hij naar huis, zinderde het zo van geestelijke activiteiten, heerste zo'n wetenschappelijk élan, zo'n vruchtbare samenwerking.Ga naar voetnoot17 24. Benito Arias Montano.
Door Jan Wierickx. Montano's eigen bijdrage aan de Polyglot bestond vooral uit de ‘Apparatus’, een verhandeling over de Joodse oudheden dat een groot deel van het achtste deel in beslag nam. Het bevatte hoofdstukken over kleding en maten, over de Ark en de Tempel, over de oudste taal, en ook over de verspreiding van de volken over de aarde (zie afb. 25).Ga naar voetnoot18 Die historische geografie was grotendeels traditioneel. Al in de late oudheid hadden Joodse en vroeg-christelijke schrijvers gespeculeerd over de herbevolking van de aarde na de zondvloed. De drie zonen van Noah: Japhet, Sem en Cham, zouden elk een gebied toegewezen hebben gekregen: Japhet Europa, Sem Azië en Cham Afrika. Het waren hùn zonen die op hun beurt de stamvaders waren geworden van de verschillende volken van de wereld. De hele middeleeuwen door waren de geleerden bezig geweest ze te identificeren, zowel met de volken die door Plinius en andere klassieke schrijvers werden genoemd, als met die uit hun eigen tijd.Ga naar voetnoot19 Zo had Isidorus van Sevilla al rond het jaar 600 Japhets tweede zoon Magog via het door Plinius genoemde Scythische volk der Massageten, of Geten, verbonden met de Goten. Op dezelfde manier werden in de loop van de tijd Gomer, de oudste zoon, geassocieerd met de Cimbren en diens zoon Aschenaz met de Duitsers. En uit Japhets zoon Mesech of Mosech zouden de Moskovieten voortgekomen zijn.Ga naar voetnoot20 Volgens Montano was Ripath, een andere zoon van Gomer, nog voorbij Magog en Mosech naar het noorden getrokken, de gebieden in waarvan niemand de grenzen kende en waar de Ripaeïsche bergen waren. Nog steeds zouden daar zijn nakomelingen wonen. Maar meer bijzonder was wat hij te melden had over Sems nakomelingen, Seba en Ophir. Die zouden naar het oosten zijn gegaan, Ophir nog verder dan Seba. Langs de kust van de grote zee in het noorden van Rusland zou hij voort zijn getrokken tot diep in de nieuwe wereld, die nu herontdekt was door Columbus en Vespucci. Daar was zijn naam, Ophir, Opire, via omkering geworden tot Peru. Het was de streek waar koning Salomon indertijd naartoe was gereisd en waar trouwens nog steeds het goud in overvloed was te vinden.Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 62]
| |
(Bij afbeelding op pagina 62)
25. Benito Arias Montano, De verspreiding van de volken over de aarde. De zonen van Japhet zouden de stamvaders van de Europese volken zijn: Magog(IJ) van de Goten, Gomer(I) van de Cimbren en diens zoon Aschenaz(VIII) van de Duitsers, en Mesech(VI) van de Moskovieten. Gomers zoon Ripath (IX) was nog noordelijker terecht gekomen. En Sems zonen Seba(18) en Ophir(19) zouden naar het oosten getrokken zijn. Ophir zou zijn naam aan Peru hebben gegeven. | |
[pagina 63]
| |
Op de kaart die bij Montano's verhandeling was afgedrukt, was het allemaal duidelijk te zien: tussen Azië en Amerika was een brede strook land dat ook boven Amerika doorliep, zodat het één geheel vormde met het arctische continent. Noch langs het noordoosten, noch langs het noordwesten was een doorvaart mogelijk.Ga naar voetnoot22 Trouwens, bewezen het goud van Zuid-Amerika en de afleiding van de naam Peru niet evenzeer dat er een verbinding over land moest zijn en dat er dus van een Straat van de Drie Gebroeders of Straat Anian, zoals men die tegenwoordig scheen te noemen, geen sprake kon zijn? Zo ver, zo goed. Maar volgens zijn vriend de medicus Joannes Goropius, ook wel genoemd Becanus (zie afb. 26), ging Montano niet ver genoeg: - ‘Je moet niet zo'n geloof hechten aan klassieke auteurs. Ze vertellen de grootste onzin en dat alleen al omdat ze niet over de nodige natuurwetenschappelijke kennis beschikken.’ 26. Joannes Goropius Becanus.
| |
[pagina 64]
| |
Ze hadden het er vaak over, in de tuin van Plantijns huis aan de Vrijdagmarkt en later, toen Montano in de winter van '69 geveld was door het noordelijke klimaat, aan diens ziekbed. Want voor een vriend wilde Becanus zijn medische kennis nog wel aanspreken, ook al oefende hij zijn vak verder nauwelijks meer uit, verzonken als hij was in zijn historische studies.Ga naar voetnoot25 Montano zal Becanus' interpretaties wel te wild hebben gevonden voor zo'n monumentaal werk als de Biblia Regia, waar de Vaticaanse censoren ook nog hun goedkeuring aan moesten geven. Diens boek, dat tenslotte meer de geschiedenis van Antwerpen dan van de bijbel wilde blootleggen, moest maar apart verschijnen. Becanus mocht nog zo hard beweren dat het zijn bedoeling was uit de overeenstemming van oude geschiedenis, klassieke dichters en Heilige Schrift de waarheid van het ene katholieke geloof aan te tonen, verder dan een aanbeveling voor een vorstelijke gratificatie wilde zijn vriend niet gaan. Hooguit kon hij zelf in een opdracht aan Philips II het werk min of meer in het verlengde van de bijbeluitgave plaatsen.Ga naar voetnoot26 Want vreemd was het. Plantijn, die het werk uitgegeven had, vertelde dat verschillende geleerden die het hadden ingekeken op het eerste gezicht verbijsterd waren geweest, al hadden ze uiteindelijk moeten toegeven dat het allemaal beter gefundeerd was dan ze aanvankelijk hadden gedacht.Ga naar voetnoot27 Zelf had hij een diepe bewondering voor Becanus, die hem trouwens in de voorgaande moeilijke jaren behoorlijk financieel had gesteund van het jaargeld dat hij zich indertijd in Spanje, als lijfarts van de twee zusters van Karel V, had weten te verwerven.Ga naar voetnoot28 Natuurlijk was ook volgens Becanus Japhet de stamvader van de Europese volken en zijn zoon Gomer die van de Cimbren. Maar over de volken die door klassieke auteurs als Plinius en anderen ten noorden daarvan werden gesitueerd, de Scythen, de Issedonen, de Arimaspen en de Hyperboreërs, daarover had hij heel andere ideeën dan de gangbare. Volgens hem hadden de oude Grieken de Hyperboreërs met hun gelukkig leven en hun mild klimaat alleen daarom op de pool gesitueerd, omdat ze dachten dat er boven het uiterste noorden van Europa geen land meer kwam. Ze hadden geen idee gehad dat er voorbij de pool, op het andere halfrond, ook nog mensen leefden. Ook in later eeuwen had men altijd gedacht dat daar aan de andere kant van de aarde pas bij de evenaar weer land kwam, het Atlantis van Plato, dat door zou lopen tot de zuidpool. Dat was ook de reden dat men in de moderne tijd regelrecht naar Florida was overgestoken. Veel goud had men er gevonden, zoveel dat behalve Spanje ook heel Europa erdoor was gecorrumpeerd, maar geen Hyperboreërs want die zaten op het noordelijk halfrond.Ga naar voetnoot29 Waar al die volken woonden, kon men afleiden uit hun namen. Maar - en als hij op dat punt kwam placht de geleerde medicus bitter te worden - dan moest men wel Cimbrisch kennen, dat wil zeggen Duits, of eigenlijk Diets. Want het was natuurlijk pure onzin te denken dat die volken zichzelf in een andere dan hun eigen taal zouden benoemen, en Cimbren waren ze allemaal, tot de Hyperboreërs toe, zoveel was wel zeker.Ga naar voetnoot30 | |
[pagina 65]
| |
Eerst kwamen de Scythen. Hun gebied strekte zich uit over heel Europa en Azië, tot Cathay toe. De Issedonen, die het eerst volgende volk waren, woonden bij de IJszee. Dat was evident, want ‘is’ was ‘ijs’, ‘se’ was ‘zee’, en ‘don’ was ‘dichtbij’. Alle volken langs de noordelijke kusten, of dat nu Lappen waren, of Samojeden, Iuhri, of anderen, waren Issedonen. En voorbij de Issedonen woonden de Arimaspen. Herodotus had beweerd dat hun naam ‘een-ogigen’ betekende, maar dat was onzin en zou hem wel door een of andere Scyth op de mouw zijn gespeld, want van Cimbrisch had hij geen benul. Immers, ‘har’ betekende ‘brandende kou’, ‘rim’ of ‘vorst’, ‘hast’: ‘snel’, en ‘spu’: ‘spui’ of ‘spuit’, wat alles bij elkaar neerkwam op: ‘plotselinge-stort-vloed-van-brandende-kou’. Dat moest dus daar zijn waar de koudste en meest snerpende wind blies, in het uiterste noordoosten, richting Anian. ‘Een-ogigen’ werden ze genoemd omdat ze zich van top tot teen in huiden hulden, met alleen een opening voor het gezicht. Want ‘oog’ kon ook ‘gat’ betekenen, zoals in de uitdrukking ‘het oog van de naald’. Vandaar ook die verhalen over Cyclopen die daar zouden wonen, zoals in het bekende relaas van de Friese edellieden. Uit de opsomming van de volken die men achtereenvolgens moest passeren, viel op te maken dat in de oudheid de weg naar de Hyperboreërs door het noorden van Azië had gelopen. Dat kon ook niet anders, want de kortere weg over de pool werd belemmerd door de IJszee. Wanneer de Moskovieten en Tartaren, die tegenwoordig die streken bewoonden, gedwongen zouden kunnen worden tot vrede en een vrije doorgang zouden toestaan, zou dat nog steeds de beste route zijn. - ‘Naar Cathay en Kinsai?’ Maar ook nu, als toen, schrokken de griffioenen, of grypen, zoals men ze ook en terechter noemde, de mensen af. Geen roofvogels, half adelaar half leeuw, maar woeste roofzuchtige mensen, die door de Arimaspen ‘grypen’ werden genoemd, van ‘grijpen’, ‘roven’. Ook volgens Plinius was de griffioen trouwens een fabelvogel, en voor deze ene keer was de dokter het met hem eens. Ooit had hij in Parijs een klauw gezien die van zo'n gryp zou zijn en, in het bezit van zijn vroegere patiënte de koningin van Hongarije, zuster van Karel V, een gigantische gitzwarte hoorn. Maar volgens hem waren het falsificaties, net zoals die hoorn van een eenhoorn uit Lapland of daaromtrent, die de vissers hadden meegebracht en die hier in Antwerpen nog steeds te zien was. Alleen al aan het sponzige stuk bot waarmee die in het voorhoofd vast zou hebben gezeten, kon je zien dat hij niet van een viervoeter was.Ga naar voetnoot31 Het zou wel de slagtand van zo'n vis zijn als Olaus Magnus op zijn zeekaart afgebeeld had, gruwelijke monsters met hoornen en slagtanden als wilde beesten.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 66]
| |
Maar om terug te komen op de grypen: dat verhaal van een vogel die hele paarden en koeien mee de lucht in voerde, kon wel uit Noorwegen afkomstig zijn, want daar scheen een arend voor te komen die kalfjes en hazen roofde. Dergelijke verhalen werden nu eenmaal altijd aangedikt. Maar de kern van de zaak was toch de roofzucht waarvan de Arimaspen hun buren betichtten. Als alle Cimbrische volken waren ze dol op fabels en verzinsels. Het hele verhaal van een vogel berustte op het feit, dat na hen een volk kwam dat zich placht uit te dossen met mantels en hoofdtooien van vogelveren. Dat deden ze nog steeds daar in de nieuwe wereld. Becanus zelf had zo'n hoofdtooi, die hij graag aan bezoekers liet zien. Weliswaar was die afkomstig uit Brazilië en niet uit het noordelijke deel, maar er was geen reden te veronderstellen dat de mensen ze daar niet net zo hadden. Trouwens, niet alleen vanwege die veren werden ze met vogels vergeleken, maar ook vanwege hun snelheid. Ze renden harder dan welk volk ook en iedere vreemdeling die het waagde zich daar te vertonen, grepen ze en aten ze op. Vanwege die leeuwachtige gewoonte zeiden de Arimaspen dat ze het lichaam van een leeuw hadden. Latere schrijvers hadden dat kannibalisme toegeschreven aan de meest oostelijke Scythen, omdat ze zich niet konden voorstellen dat er achter hen nog meer volken woonden. Maar volgens de dokter hadden de Arismaspen het verhaal verzonnen om alle andere volken af te houden van het Amerikaanse goud. Zo was het verhaal dat er in het noorden griffioenen huisden die onvoorstelbare hoeveelheden goud bewaakten, in de wereld gekomen. De edelstenen waren er naderhand bij verzonnen, evenals de paarden en koeien die ze zouden roven. Wat onmogelijk was omdat vleugels die dat konden tillen te zwaar zouden zijn om te vliegen. Dat bewees de struisvogel, die de sterkste vogel op aarde was, maar die alleen maar kon rennen. Kortom, uit dit alles viel op te maken dat het woongebied van de Cimbrische volken zich uitstrekte tot het Atlantis van Plato, dat tegenwoordig Brazilië werd genoemd. Op ons halfrond had je in het uiterste noorden de Arimaspen. En alles wat daar voorbij woonde, dus over de pool heen op het andere halfrond, tot de kreeftskeerkring en de evenaar toe, werd door hen Hyperboreërs genoemd. Dat wilde zeggen: zij die voorbij de streek woonden waar Boreas, de noordoost-ten-oostenwind, waaide. De Arimaspen benoemden hen natuurlijk in hun eigen taal, ‘Voorbij-overnort-nortoost’, of iets dergelijks. Maar de Grieken, die dat te moeilijk vonden om uit te spreken en die zelf niet zo'n subtiele manier hadden om tweeëndertig windrichtingen te onderscheiden, zullen het verkort in het Grieks hebben weergegeven. Daar ook waren de Hyperboreïsche bergen, die zich tot Florida toe uitstrekten en ook wel de Ripaeïsche bergen werden genoemd, van ‘rhi’ dat ‘paardrijden’ betekende en ‘pai’ van ‘paaien’ of ‘tevreden maken’. In elk geval waren die niet in Scandinavië, wat Arias Montano ook beweerde, want de bergen daar waren allerminst gemakkelijk berijdbaar. Bovendien kon zich daar onmogelijk het gelukkigste van alle Cimbrische volken bevinden, zoals de Hyperboreërs immers door Plinius werden genoemd.Ga naar voetnoot33 Waarschijnlijk was er alleen nog de IJszee. Maar zelfs als er nog land kwam, zoals het boterrijke Groenland waarvan men sprak, en zelfs als dat Groenland geen eiland was maar als een aaneengesloten continent doorliep tot de pool, dan nog zouden de nachten er te lang en de kou er te hevig zijn. | |
[pagina 67]
| |
- ‘Als ik jonger was zou ik er zelf heen gaan om het te onderzoeken.’ Want in elk geval liep de landweg naar de Hyperboreërs vanaf de Donau door het noorden van Rusland en Azië naar Noord-Amerika, daarover waren de geleerde dokter en de geleerde patiënt het met elkaar eens. Lang vóór Salomon was men daar al geweest om er goud te halen, hetzij over de grote oceaan, hetzij via deze route.Ga naar voetnoot34 Zou het dan inderdaad mogelijk zijn?
Zo, terwijl in Antwerpen een koopman als Gillis Hooftman de berichten van schippers en agenten over nieuwe handelswegen woog, schoven in datzelfde Antwerpen de geleerden hele volken over Europa en Azië, en tot in de verste uithoeken van het nieuw ontdekte Amerika. Alle kennis, niet alleen van de oudheid, maar ook die van de kerkvaders uit de eerste eeuwen van het christendom, ook die van de middeleeuwen, ook die van de Arabieren, werd te hulp geroepen ter oplossing van dat ene raadsel: de schepping. Hoe precies? En wanneer? En vooral: waartoe? De gegevens waren aanwezig. De grote uitgevershuizen hadden de mogelijkheid die de boekdrukkunst bood om veel informatie bijeen te brengen, aangegrepen. Niet één kroniek en dan nog één of twee, die zorgvuldig werden vergeleken en in elkaar gepast, zoals vroeger. Nee, alles. En iedere tekst integraal. Vergelijken konden de lezers zelf wel. Al in 1493, onmiddellijk na het bekend worden van Columbus' eerste resultaten, was in Spanje Petrus Martyr begonnen de ontdekkingen in de nieuwe wereld vast te leggen. Zijn werk, Over de Nieuwe Wereld, verscheen in afleveringen tussen 1511 en 1530 en omvatte, bijgewerkt tot zijn dood in 1526, uiteindelijk acht delen van tien hoofdstukken elk.Ga naar voetnoot35 Ondertussen begon Simon Grynaeus berichten over de volken in het noorden en oosten bijeen te brengen, die grotendeels onbekend waren geweest aan de klassieken. In zijn verzamelwerk vond men de boeken van de Armeniër Haithon en de Krakause kannunnik Matthias van Miechow over de Tartaren, en Paulus Jovius' bewerking van het werk van de Russische gezant Demetrius over alle landen die onder de jurisdictie van de tsaar vielen. Het verscheen voor het eerst in 1532, zowel in Bazel als Parijs, en werd weldra herdrukt.Ga naar voetnoot36 Maar het hoogtepunt was toch wel de verzameling van de Italiaan Giovanni Battista Ramusio, die tussen 1563 en 1574 in drie dikke delen verscheen en werkelijk alle informatie over reizen en volken van Marco Polo en andere middeleeuwse reizigers bevatte. Ook dit werk was inmiddels herdrukt, een enkel deel zelfs al voor de tweede maal.Ga naar voetnoot37 En ondertussen was in Engeland Richard | |
[pagina 68]
| |
Hakluyt bezig een collectie bijeen te brengen die wel voor een goed deel op Engelse reizen gebaseerd zou zijn, maar naar verluidde toch zeker niet uitsluitend.Ga naar voetnoot38 Speciaal voor de noordelijke streken had Albert Krantz uit Hamburg de oudere gegevens uit Saxo, Giraldus, Adam van Bremen en anderen samengebracht in een boek, dat in 1546, toen hijzelf al dertig jaar dood was en eindelijk ook de belangstelling voor die regionen begon toe te nemen, voor het eerst was verschenen. In de latere uitgaven was tevens Jacob Zieglers boek over het noorden opgenomen.Ga naar voetnoot39 Maar dat alles was als achterhaald te beschouwen sinds in 1555 in Rome het standaardwerk van de Zweedse bisschop Olaus Magnus was verschenen. Al in 1539 had hij een kaart gepubliceerd met heel Scandinavië, inclusief een stuk van Biarmen, IJsland en een puntje van Groenland erop. Pygmeeën waren erop te zien en Lappen in sleeën en op ski's, en gruwelijke dieren, een griffioen, zeemonsters in alle soorten.Ga naar voetnoot40 En nu, in ballingschap in Rome, was hij dan met een boek gekomen, een prachtige uitgave, in folio, op dik papier en met veel illustraties. Alle kennis, maar ook alle onzin uit voorgaande eeuwen was erin bijeen gebracht. Plantijn had er in 1558 een handzamer uitgave van op de markt gebracht, waaruit al het niet ter zake doende en onjuiste was geschrapt, en ook deze uitgave was spoedig herdrukt.Ga naar voetnoot41 Ja, feitelijke gegevens waren er genoeg. De kasten van de Antwerpse boekwinkels lagen er vol mee. En gekocht werden ze ook, zo duur als ze waren, vooral door geleerden. Voor zover die tenminste, als Becanus, een paar guldens konden missen. Montanus zond kisten vol naar zijn opdrachtgevers in Spanje.Ga naar voetnoot42 De zaak drong. Het waren vreemde tijden, zwanger van onheil als nimmer tevoren. Volken kwamen in opstand tegen hun wettige overheden. Gezinnen werden verscheurd door geloofskwesties, zonen tegen vaders, broeders tegen broeders, vrouwen tegen hun wettige echtgenoten. Want vrouwen hadden het hoogste woord, alsof inderdaad alles ondersteboven raakte. Geen wonder dat menigeen geloofde dat de komst van de Antichrist nabij was. Als het niet in 1556 was, zoals berekend, dan toch in 1566 of in één van de volgende jaren. Het zou de terugkeer van de Messias inluiden en het begin van het duizendjarig Godsrijk op aarde, maar hoeveel bloed zou er vergoten worden voor het zover was, hoeveel tranen zouden er worden geplengd...Ga naar voetnoot43 Maar één ding stond vast: de geschiedenis van de wereld en de verspreiding van de volken over de aarde vormden een onderdeel van een alomvattend Goddelijk plan, dat zou uitlopen op de definitieve triomf van het christendom.
Christoffel Plantijn zal op het idee van zijn vijftalige, achtdelige bijbel zijn gebracht door Guillaume Postel, die hij in 1563 in Parijs had bezocht (zie afb. 27).Ga naar voetnoot44 Sindsdien was die stormachtige geleerde met zijn vreemde en naar zich liet vermoeden zelfs ketterse ideeën over wereldchristendom en het einde der tijden, door de Franse overheid gevangen gezet in het klooster van Saint Martin des Champs. Het was duidelijk dat men hem als krankzinnig beschouwde, en daar mocht hij blij mee zijn. Had hij niet | |
[pagina 69]
| |
27. Guillaume Postel.
Door Jean Rabel. eerder al in Rome vier jaar in de kerkers van de inquisitie gezeten, slechts eruit bevrijd dankzij de rellen die uitgebarsten waren na de dood van paus Paulus IV? Maar dat nam niet weg dat er niemand in de westerse wereld zo goed thuis was in het Arabisch, en het Syrisch, en het Chaldees. Achter de schermen had hij een groot aandeel in het werk, al hield men dat zoveel mogelijk geheim om de onderneming niet in gevaar te brengen.Ga naar voetnoot45 De Polyglot moest dienen om het christendom bekend te maken bij alle volken die daar slechts een vage notie van hadden, Joden en Turken op de eerste plaats. Tot zover was iedereen het eens, ook de Spaanse koning, die het werk moest betalen.Ga naar voetnoot46 Maar voor Postel was dat maar één stap binnen een veel verder reikend plan, dat hij publikatie na publikatie de wereld in stuurde. Doel was het herstel van de oorspronkelijke eenheid van de wereld onder één koning, één wet, en één, door de terugkomst van Christus bevestigd, geloof. Pas dan zou de Antichrist verdreven kunnen worden en het duizendjarig rijk kunnen beginnen. Om dit te bereiken was het nodig de afstamming van de volken te kennen, hun onderlinge verhouding en afhankelijkheid, | |
[pagina 70]
| |
de krachten van het goede en het kwade. Alleen zo zouden de principes van universele eenheid, die door Satan waren verstoord, terug te vinden zijn.Ga naar voetnoot47 Natuurlijk, op allerlei punten sloot ook Postel aan bij de wetenschap van zijn tijd. Over Japhets zonen Gomer en Magog, en Gomers zoon Ripath, die hoog naar het noorden zou zijn getrokken, verschilde hij niet van mening met Montano en Becanus, en evenmin over Ophir die via Azië in Peru terecht gekomen was.Ga naar voetnoot48 Maar zijn belangrijkste boek over dit soort zaken - zijn Samenvatting Van De Geografie Volgens Haar Meest Eigenlijke Doelstelling Namelijk Het Onomstotelijk Bewijs Van De Goddelijke Voorzienigheid -, dat in 1561 bij Oporinus in Bazel was verschenen, bevatte nog wel wat anders. Niet alleen dat van Noachs oudste zoon Japhet ook weer de oudste, Gomer, behalve van de Cimbren, ook de stamvader van de Galliërs en Umbriërs was. Maar ook dat volgens het eerstgeboorterecht derhalve aan de Galliërs de wereldheerschappij toekwam.Ga naar voetnoot49 Duitsers, Fransen en Italianen van oorsprong broedervolken en van dezen de Fransen de eersten! Elders had Postel met zoveel woorden de consequentie getrokken: de Franse koning zou degene zijn die Satan moest vernietigen, de Antichrist, die zijn zetel in het noorden had.Ga naar voetnoot50 Arme koning Charles, elf jaar oud. Zijn moeder de regentes had zich maar al te graag laten overtuigen dat het allemaal revolutionair gestook was, niet ongevaarlijk ook als men zag hoeveel mensen kwamen luisteren als Postel in Parijs zijn voorlezingen gaf.Ga naar voetnoot51 - ‘Als hij zich maar ver hield van de politiek.’ Volgens Postel waren de twee volken die drie, vier eeuwen terug zo plotseling over Azië en Europa waren gekomen, de Tartaren en de Turken, van oorsprong Joden. De Tartaren zouden zelfs de directe nakomelingen zijn van de tien verloren stammen. In de meest noordelijke uithoek van de wereld vochten ze tegen Gog en Magog, van de stam van Dan, de oudste zoon van Rachel. Dat volk, de Daniken zoals hij ze noemde, was het vlees geworden kwaad, door Satan in het noorden gevestigd en bestemd om de Antichrist voort te brengen.Ga naar voetnoot52 Dat laatste had hij niet gepubliceerd, al had hij er wel over gecorrespondeerd. Bijvoorbeeld met Ortelius. Maar over de Turken en Tartaren had hij een studie geschreven. Daarin had hij zonneklaar bewezen dat de Joodse stammen, die volgens alle berichten achter een muur van bergen opgesloten waren in een landstreek die Arsareth heette, dezelfden waren als de Tartaren. Want was het niet zo, dat die laatsten | |
[pagina 71]
| |
zowel door de Turken als door henzelf niet Tartaar, maar Tatar of Totar werden genoemd? Wat op zichzelf al bewees dat ze aan de Turken verwant waren. En was het niet zo, dat ‘totar’ in het Chaldees ‘vervloekt’ en ‘verloren’ betekende? Alleen dankzij Gods hulp was het mogelijk geweest dat ze zo plotseling te voorschijn waren gekomen. Joodse profetieën zeiden dat ze zich zouden verenigen met de andere Joodse stammen en vervolgens het aardse rijk van de Messias helpen vestigen. Wat daarvan waar was, zou nog wel blijken. Maar zeker was, dat op een tijdstip dat ze dat het minst verwachtten en ook het minst verdienden, Gods wijsheid hen in de gedaante van een engel ertoe had gebracht een koning, of khan, te kiezen en zich vervolgens aan de voet van een berg aan de kust van de noordelijke IJszee te verenigen. Daar hadden ze gezamenlijk negen maal gebeden tot God, smekend om genade en vragend hen te bevrijden. Op datzelfde moment was de zee negen voet gedaald, zodat de mensen en beesten en karren er doorheen konden trekken, het gebied uit waarin ze tot dan toe opgesloten hadden gezeten. Heel Europa waren ze over getrokken, tot Rusland, Polen en Litouen toe. Zelfs de tsaar aller Russen, hoewel nu grieks-katholiek, was oorspronkelijk een Tartaarse prins. Ook naar het zuidoosten waren ze gegaan, naar Cathay en wie weet hoeveel verder nog, maar toch vooral naar het westen. Want God had ze bevrijd om de trots van hun broeders, de Turken, af te straffen en de christenen bij te staan. Eén van hun khans had zelfs de kalif van Bagdad gevangen weten te nemen en hem in zijn eigen schatkamer van honger en dorst laten omkomen.Ga naar voetnoot53 In zijn Samenvatting Van De Geografie van een jaar later had hij daar aan toegevoegd, dat de verloren Joodse stammen, toen die nog ver boven China en Cathay in Arsareth huisden, al door de apostel Thomas tot het christendom waren bekeerd. Iets dat trouwens voor alle volken van Oost-Azië, inclusief Japan, zou hebben gegolden. En daar de afstand tussen Japan en het noorden van het mysterieuze Atlantis, dat tegenwoordig Amerika werd genoemd, maar gering was, was het niet verbazingwekkend dat ook daar de kennis van Christus en van het kruis was doorgedrongen. Er waren berichten over een zekere Quezalcouatlius, die een leven leidde van vasten en ontberingen en die, gehuld in een wit opperkleed met rode kruisen, de verering van één enkele Godheid leerde en preekte over eeuwige boete en beloning na dit aardse leven. Bij de Joodse stammen echter waren door de nijd van Satan en onderlinge tweespalt de Heilige Boeken naderhand verloren gegaan. De kennis van het evangelie en zelfs de naam van Christus was vergeten, hoewel er daar nog altijd mensen waren die wisten dat ze eigenlijk Nazarenen heetten.Ga naar voetnoot54
In Antwerpen, in de hoge studeerkamer van Plantijns uitgeverij, met op de achtergrond het voortdurende zachte gebonk van de drukpersen, werd het met opwinding gelezen. Montano welwillend, maar voorzichtig, zoals een vertegenwoordiger van de koning betaamde, Plantijn zelf geïnteresseerd, en Becanus verontwaardigd: - ‘“Totar”, notabene. En “Gheuth”. Heb je dat gezien? Van het Hebreeuwse “Gauth”, of “Gheuth” zoals hij het spelt, zou “Goten” afgeleid zijn, omdat die | |
[pagina 72]
| |
een sieraad zijn van het universum.Ga naar voetnoot55 O God, o God. En die man werkt mee aan de Biblia Regia, terwijl mijn inzichten...’ De dokter liep rood aan van verontwaardiging. Het zinde hem al lang niet, al die halve en hele ketters Her in Antwerpen, al hield men zich nog zo goed rooms. Korte tijd later zou hij voorgoed vertrekken naar het prinsbisdom Luik.Ga naar voetnoot56 Maar enkele straten verderop, in zijn huis De Lelie in de Oude Lombardstraat,Ga naar voetnoot57 tekende Ortelius met regelmatige letters de gegevens over de Totaren en de tien stammen van Israël op zijn kaart van Tartaria (zie afb. 28): hun oorspronkelijk woonplaats Arsareth die uitliep in de landengte van Tabin en waar ze, vanwege hun speciale band met God, nog Gauthay werden genoemd, een naam waar - had hij Postel wel goed begrepen? - ook Cathay van afgeleid zou zijn; ten westen daarvan de berg waar ze zich hadden verzameld en God de waterspiegel had laten dalen; en dan, naar het noorden, de streek waar de Heilige Boeken verloren waren gegaan. Meer dan duizend mijl ten noorden daarvan, ver boven de zeventigste breedtegraad, situeerde hij, in een landpunt die steil naar het noorden liep, de stam van Neftali, de jongere broer van Dan, die zich daar had gevestigd nadat de nakomelingen van Dan, de Danike of Danmarken, nog verder naar het noorden waren verbannen. Die laatsten woonden tegen de tachtigste breedtegraad aan en geen mens die ze zo noordelijk ooit zou kunnen passeren.Ga naar voetnoot58 Dat moest iedereen die via de noordoostelijke route naar Cathay dacht te kunnen varen zich goed realiseren, Burrough en Chancellor in de eerste plaats.
Maar het schokkendste was toch wat Postel over de noordpool zelf beweerde. Misschien was het zelfs beter dat maar te negeren, ook al berustte het op nog zo oorspronkelijke bijbelse en kabbalistische bronnen, die eerst in de moderne tijd ontcijferd waren. Want dit was geen gewone geschiedschrijving meer, maar raakte de kern van het geloof. En over het geloof kon men beter zwijgen, sinds de moederkerk in haar Trentse concilie van de jaren zestig had vastgesteld wat waar was en wat niet, Philips II de inquisitie de vrije hand had gegeven, en Antwerpen onder direct bestuur van Alva was geplaatst.Ga naar voetnoot59 Natuurlijk, het noorden was de zetel van het kwaad. Maar niet vaagweg en in algemene zin, of in de louter figuurlijke betekenis die Becanus eraan had gehecht. Het sterrebeeld van de Draak dat om de pool kronkelde en dat van de Grote en Kleine Beer waren niet slechts symbolen van de duivel en de vleselijke lusten waarmee hij de mens bedreigde, maar tekens van diens werkelijke aanwezigheid.Ga naar voetnoot60 Nee, de pool was wis en waarachtig de woonplaats van Satan. Daar was hij door God voor eeuwig vastgeketend. Vandaar ook al die demonen en geesten die je daar had, al dat gekrijs en gekreun. Daar was het zwarte punt, het ankerpunt van alle materie waar al het kwaad vandaan kwam, en al het goud, de oorzaak van het kwaad. Als een alles vernietigende storm, een wolk, een verslindend vuur zou het komen over de wereld. | |
[pagina 73]
| |
28. Abraham Ortelius, Tartarië (1570).
In het oosten zijn de woonplaatsen van de tien verloren stammen van Israël aangegeven: Arsareth, de oorspronkelijke woonplaats, met de landengte van Tabin; Tabor, de streek waar ze de Heilige Boeken verloren waren; en naar het noorden de woonplaatsen van de stam van Neftali en van de stam van Dan. | |
[pagina 74]
| |
Maar omdat al het kwade door Gods genade werd verzoend door het goede, was het ook het punt waar alles wat goed was vandaan kwam. Het kwade kwam van Satan, dat was zeker. Maar het goede werd voortgebracht door de door God geschapen natuur, die daar schraal was en weerbarstig, zodat men er niet veel anders kon dan, met Christus' hulp, deugdzaam zijn. Zo was dus het noorden de poort van goed en van kwaad.Ga naar voetnoot61 Sterker - maar dat inzicht was pas in hem gegroeid toen hem het bericht ter ore was gekomen van Burroughs ontdekking van Nova Zembla en diens verhaal dat daar de hoogste berg op aarde wasGa naar voetnoot62 -, juist omdat het noorden de woonplaats was van Satan, moest het noodzakelijkerwijze ook de plaats zijn van het aardse Paradijs. Alles wees er op dat het dat inderdaad was. Niet alleen was de noordpool de hoogste, want meest noordelijke, plek op aarde en dus het dichtst bij de hemel. Maar bovendien was daar dan ook nog een berg die zo hoog was, dat de zon zijn top altijd bescheen, al was het maar met één straal die, als bij zonsopgang, langs het aardoppervlak schampte. Daar was dus het absolute, vaststaande oosten, de eeuwige zonsopgang, ‘oriens’, en niet bij de Molukken of Cathay, waar de meeste theologen dachten dat het Paradijs was, maar waarvan de oostelijke ligging afhankelijk was van waar je je bevond. De Russen en andere volken daaromtrent noemden die top dan ook Sveta Gemla, heilige berg.Ga naar voetnoot63 Hij maakte deel uit van de Hyperboreïsche bergketen en was de hoogste top op aarde, waar ook de hevigste stormen ontstonden. Woest was hij en onbegaanbaar, met op de toppen eeuwige sneeuw. Maar lager, in de dalen, vond men vruchtbare weiden en planten en dieren. Daar was het dat de zon zes maanden achtereen scheen ende gelukkige Hyperboreërs, of Ripaeërs, woonden. Na de zondvloed waren ze zo ver mogelijk naar het noorden getrokken, omdat het nergens veiliger was dan daar waar de aantrekkingskracht van de hemel het sterkst was en derhalve de aarde zich het hoogste verhief. Ze waren de langstlevende en de meest rechtvaardige mensen op aarde, lichamelijk het sterkst en het beste opgewassen tegen ontberingen, moreel gesproken het meest geduldig en lankmoedig...Ga naar voetnoot64
De zes jaren, van 1567 tot 1573, van Alva's bewind waren de meest vruchtbare van Antwerpens culturele en wetenschappelijk bloei. Van '69 tot '73 verschenen de acht delen, van rond de zevenhonderd pagina's elk, van de Biblia Regia.Ga naar voetnoot65 In dezelfde tijd verschenen Becanus' Origines Antwerpianae, over de oorsprong van Antwerpen, in '69 en Ortelius Theatrum in '70, het jaar daarop gevolgd door de Nederlandse vertaling ervan door schoolmeester Peter Heyns, bij wie bijvoorbeeld ook de twee dochtertjes van Becanus in deze jaren schoolgingen.Ga naar voetnoot66 Nog kon men geloven dat alle religieuze verschillen zouden verdwijnen als men zich maar hield bij de eigen innerlijke eenwording met God en de navolging van Christus in het dagelijks leven. Plantijn sprak er in vertrouwde kring soms met nadruk over: | |
[pagina 75]
| |
- ‘Laten we de wetten en geboden van God en degenen die boven ons zijn gesteld toch gehoorzamen zonder ons te bemoeien met zaken die ons niet aangaan. Alleen met vrede in het hart en een gerust gemoed kan men de Heer dienen, dat hangt niet aan dogma's en voorschriften.’ Over hem werd gefluisterd dat hij een volgeling was van het Huis der Liefde, de secte van de geheimzinnige Hendrik Niclaes, of diens rivaal Hendrik Jansz. Barrefelt, zich doorgaans noemende Hiël.Ga naar voetnoot67 Maar ook een vroom katholiek als Ortelius schroomde niet om intiem om te gaan met een al even vroom lutheraan als Gillis Hooftman, of met een calvinist als diens Londense vertegenwoordiger Johan Radermacher.Ga naar voetnoot68 En was het niet die laatste geweest, die nog in zijn Antwerpse tijd samen met Plantijn met goed profijt tweehonderd Hebreeuwse bijbels had weten te verkopen aan de joden in Marokko, iets wat voor Hooftman reden was geweest er nog zo'n vijfhonderd bij te bestellen?Ga naar voetnoot69 Maar reeds dreigde de ondergang. Het handjevol calvinistische fanaten en ontevreden edelen dat al jaren de landsgrenzen onveilig maakte en als vrijbuiters de Noordzee afschuimde, groeide plotseling uit tot een al even onverwacht als reëel gevaar toen op 1 april 1572 Den Briel ingenomen werd. Dezelfde maand ging ook Vlissingen over naar de kant van de prins van Oranje. Plotseling beheersten de opstandelingen de mondingen van Maas en Schelde.Ga naar voetnoot70 Langzaam maar zeker werd de keuze onontkoombaar. Als zovelen van zijn collega's neigde nu ook Hooftman, als lutheraan, maar ook als koopman, steeds meer naar de kant van de opstand. De beschuldiging, dat hij de calvinisten steunde en bevriend was met de prins van Oranje, al in 1566 waarschijnlijk niet zonder grond door de Spaanse vertegenwoordiger in Antwerpen, Geronimo de Curiel, in een geheim rapport geuit, werd nu in elk geval bewaarheid. In het diepste geheim zond hij een schip met wapens naar Vlissingen, organiseerde hij de verkoop van de lading van door de Vlissingers buitgemaakte Portugese koopvaarders.Ga naar voetnoot71 Windeieren legde het hem in elk geval niet. Door de voortdurende oorlogen was het Antwerpse beurs- en kredietwezen ingestort, maar juist daardoor was er in de goederenhandel goud te verdienen voor wie nog kapitaal bezat.Ga naar voetnoot72 Datzelfde jaar kocht hij uit de erfenis van de verzekeringsmakelaar Jan Henriques een buitenhuis met een flink stuk grond op de andere Schelde-oever, naast het veer en recht tegenover de Werf, waar hij zijn magazijnen had (zie afb. 29).Ga naar voetnoot73 Een speelgrond voor de kinderen? Ongetwijfeld. Maar ook een uitwijkplaats voor als het in de stad te gevaarlijk zou worden, met een permanent Spaans garnizoen op het ‘kasteel’, de burcht die de hele stad domineerde. Geen groter gevaar voor leven en goed dan in het nauw gedreven soldaten. En in het nauw gedreven waren ze, door de geuzen, maar vooral door Philips' eeuwige geldtekort, met belegeringen in Holland, Turken in de Middellandse Zee en schortende inkomsten. | |
[pagina 76]
| |
29. Het buitenhuis van Gillis Hooftman.
Geheel links, aan deze kant van de Schelde, staat Hooftmans buitenhuis. Aan de overzijde van de Schelde ziet men Antwerpen met de Werf, waar hij zijn losplaats en magazijnen had. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op. Hernieuwde invallen van de twee Oranjes, Lodewijk en Willem, werden afgeslagen en Haarlem heroverd. Maar het beleg van Alkmaar mislukte en op de Zuiderzee werd Alva's vloot verpletterend verslagen. Dat laatste was de druppel die de emmer deed overlopen: het beleid van de ijzeren hertog, die nota bene midden in het kasteel van Antwerpen een koperen standbeeld van zichzelf had opgericht met de pochende tekst dat hij de rust en de religie had hersteld, was mislukt.Ga naar voetnoot74 In november 1573 trad hij af. Maar ook zijn opvolger, de gouverneur van Milaan Don Luis de Requesens, kon het tij niet meer keren.Ga naar voetnoot75 Men leefde bij de dag. In april '74 wisten de burgers van Antwerpen, onder wie Hooftman, een dreigende plundering door vijfenveertighonderd infanteristen voor grof geld af te kopen. Een jaar later, in maart '75, leek de lucht even te klaren en begonnen er vredesonderhandelingen. Maar in juli werden ze alweer afgebroken en in september volgde het tweede Spaanse staatsbankroet in twintig jaar. De gevolgen lieten niet op zich wachten. In maart '76 berichtte men de ondergang van de grootste bankiershuizen.Ga naar voetnoot76 Diezelfde maand stierf Requesens, ver van het vredige Milaan, waar hij tegen zijn wil vandaan was geroepen, en naar eigen zeggen met een gebroken hart: vanaf het moment dat hij van het Spaanse faillissement had gehoord, had hij zich al niet meer goed gevoeld. Nog leek het of alles mee zou vallen. Maar toen, op 30 juni 1576, namen de troepen van de koning Zierikzee in en stortten zich vervolgens, drieënvijftighonderd man sterk, plunderend en brandschattend op Vlaanderen. De mannen hadden niet minder | |
[pagina 77]
| |
dan twee jaar soldij tegoed, de ruiterij zelfs zes jaar. De stad Aalst, met zijn middeleeuws schepenhuis en belfort en zijn nimmer voltooide Martinus-kerk, werd leeggeroofd en vandaaruit trok men Brabant in, met alle gruwelen van dien, moord, verkrachting, hele dorpen die in vlammen opgingen. In Brussel liepen de mensen met zwaarden in de hand te hoop, starend naar de lucht in het oosten waarin zich donkere rookwolken samenpakten. Van alle kanten kwamen de boeren naar de stad gevlucht, waar nu weldra epidemieën uitbraken en het voedsel uitgeput raakte. Tussen de steden werden de wegen versperd en de bruggen opgebroken om de muiters de doortocht te beletten en de gewestelijke overheden van Brabant en Vlaanderen begonnen ijlings troepen te werven. Maar wat konden die uitrichten tegen de ervaren, goed getrainde en geharde soldaten van hun eigen koning. Die van Brabant werden op 14 september bij Tienen in de pan gehakt en voor die van Vlaanderen moest men hetzelfde vrezen. Steeds luider werd de roep om Oranje...Ga naar voetnoot77
In diezelfde weken reisde Olivier Brunel met zijn Russische werkgevers van Dordrecht naar Antwerpen, de profijtelijke handel, maar ook het gevaar tegemoet. |
|