Syons wijn-bergh
(1670)–M. van de Speybroek– AuteursrechtvrijInhoudende verscheyden schriftuerlijcke liedekens, uyt den Ouden en Nieuwen Testamente by een vergadert
I.
GY wacht doch edel dier, op uwen heer te bassen,
Daer is ter werelt niet dat u kan minder passen
Als door de felle nijt of spijt te zijn geraeckt,
Pleegt liefde, soete duyf, ghy zijter toe gemaeckt.
| |
II.Hoe meughje jonge vrou, den soeten vrede storen?
Is niet het soetste soet de vrouwen in geboren?
Wat sig in u verberght of buyten openbaert,
Getuygt van alle kant van uwen sachten aerdt.
Wy sien u rooden mont, en uwe teere wangen,
Niet met een stueren baerdt, of ander ruygh behangen?
| |
[pagina 329]
| |
Wy sien u vorder lijf niet hart of vinnigh wreet,
Maer van gedweege stof, gelijck een zijde kleet:
Wy sien u geestigh oogh met soete minne stralen,
Vol aengename glans op onse leden dalen,
Wy hooren uwe stem met vriendelijck geluyt
Het beelt van u gemoet ten sachtsten drucken uyt.
| |
III.Eens stonden over hoop Romeynen en Sabijnen,
En deden tegen een haer blancke sweerden schijnen,
Maer als hier over quam u soete vrede-macht,
Soo was terstont de krijgh tot eenigheyt gebracht.
De vrouwen traden heen tot aen de bloote sweerden
Tot in het fel gewoel, en even door de peerden,
De vrouwen drongen aen, en gingen tusschen bey,
Tot dat het korsel volck de spietsen neder ley.
| |
IIII.Een swijn vecht metten tant, een osse mette hooren
Een bye mette strael, een hane mette sporen,
Een luypaert mette klau, een slange door fenijn:
Maer u gewelt bestaet alleen in soet te zijn.
Ghy siet een honde tong het quaetste seer genesen,
En sal een vrouwe tong van minder krachten wesen
Neen, teere dieren, neen, laet immers uwen mont
Niet zijn van slimmer aerdt, als lobben onsen hont.
|
|