Heere gy zijt geweest van Geslachte tot Geslachte, gy zijt van eeuwigheyt af. Psal. 93. Daer en is geene ondersoeckinge van het getal sijner Jaren, Job 36. vs. 26. Eer de Ber-
[pagina 51]
[p. 51]
gen gebooren waren ... De Aerde ende de Werelt voortgebracht [was.] Ja van eeuwigheyt tot eeuwigheyt zijt gy God: want duysent Jaren zijn in uwe oogen als de dag van gisteren, als hy voor-by gegaen is, Psal. 90. vss. 1, 2, 4. Aengaende de dagen onser jaren, daer in zijn tseventig jaer: of soo wy sterck zijn, tachtentig jaer: ende het uytnemenste van dien, is moeyte ende verdriet: want wy worden snellig afgesneden, ende wy vliegen daer henen. Wy brengen onse jaren door, als een gedachte. Psal. 90. vs. 10. 9.
Wat is 'er by den mensch: of in sijn noest bejag:
Dat hem tot vasten troost of welstant dienen mag:
Het een Geslachte daelt, het ander komt te rijsen:
En stracx is wederom sijn onderganck te wijsen,
Wat schoon en heerlijck is, wat al de Werelt eert,