Poëzij(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Woord vooraf] Aan mijne muze. Trajanus. Trajanus. Aan liefde en vriendschap. Op de afbeelding van den heere H. Wester. Poetus en Arria. Onsterfelijkheid. Aan...... op de vraag: waarom ik de vrouwen bezinge? Anakreon. (Naar Gleim.) Aan mijnen vriend Herman Wolthers, bij zijne bevordering tot doctor in de geneeskunst. Dichteren-loon. Bemoediging. ......................................... Bemoediging. aan mijnen vriend Mr. H.O. Feith. Op de afbeelding van den heere J.A. Uilkens. De verzoening. Aan mijne gade. De lente. In 1806. De herfst. In 1806. Aan Mr. T.H. Tresling en Mevrouw E. Tresling, geb. Ruardi. Bij het overlijden van hun Zoontje. Smart en vreugd. (Zangstukje.) Winter en lente. Onomstootelijk bewijs. (Uit het Hoogduitsch.) Aan Chloë. Aan Loots en Tollens. Het hoogfeest der liefde. Het hoogfeest der liefde. Het genot, van den wijn. Bilderdijk. Opwekking tot vreugd. Blond boven bruin. Bij den uitgang van het jaar. De winter op het land. De winter op het land. De spinster. (Naar Voss.) Aan mijne gade. Aan mijne gade. Bij de 9de verjaring van ons Huwelijk. Schoonheid en deugd. Ter huwelijks vereeniging van Mr. Tammo Sijpkens en Mejufvrouw Clara Helena Wichers. Het huisselijk geluk. De daglooner en zijne vrouw. Bijschrift voor Bilderdijk. Avond-lied. (Gedeeltelijk naar het Hoogduitsch. Wijze: Wilkommen, o seliger Abend!) Vriendschaps feest. Aan mijn vaderland.