| |
| |
| |
Generatieve fonologie
n.a.v. Noam Chomsky en Morris Halle, The sound pattern of English, Harper & Row, New York etc., 1968.
Nadat over de grammatika de generatieve storm was losgebarsten, moest men ook wel een herbeschouwing verwachten van de principia der fonologie. Hoewel de eerste stoot hiertoe al in 1962 door Morris Halle werd gegeven (Cf. bibliografie), kan men bovenstaande publikatie eerst recht beschouwen als het werk dat in brede kring de generatieve inzichten over fonologie zal verbreiden.
Een van de voornaamste verschillen tussen de strukturele (taxonomische) fonologie en de siestematische (generatieve) fonologie ligt m.i. wel hierin dat in deze laatste het principe van de z.g. ‘one-to-one correspondence’ tussen allofonen en fonemen is opgeheven. Dit principe vinden we het duidelijkst geformuleerd bij Harris (1951, blz. 72): ‘… whenever we are given a segment in an environment we can always tell in which phoneme it is included’. Op grond daarvan was het dus uitgesloten dat b.v. een klank [t] in de omgeving [a - #] nu eens aan het ene, dan weer aan het andere foneem zou worden toegewezen. Door het opheffen van deze eis werd de weg vrijgemaakt voor het formuleren van meer omvattende regels dan gebruikelijk in de strukturele fonologie, het daardoor verminderen van het aantal basissegmenten (fonemen) en het dientengevolge vereenvoudigen van de beschrijving. De auteurs gaan er namelijk van uit dat, als het voorkomen van een bepaald allofoon op grond van wat voor regels dan ook geprediceerd kan worden, dit beslist eenvoudiger is dan wanneer men dit allofoon verheft tot de status van foneem, een
| |
| |
onprediceerbaar basissegment. Dit laatste zou dan namelijk als klank-element van bepaalde woorden in het leksikon moeten worden opgenomen, want dit leksikon is door Chomsky gedefinieerd als ‘the full set of irregularities (lees: onberegelbare, onprediceerbare elementen) of the language’ (Chomsky 1965, blz. 142). Als bovengenoemd ‘foneem’ nu als onderdeel van alle woorden waarin het voorkomt, in het leksikon moet worden opgenomen, is dit een minder eenvoudige beschrijving dan wanneer dit ‘foneem’ als allofoon op basis van regels geprediceerd kan worden.
Het beregelen van bepaalde verschijnselen heeft hierom zo'n grote prioriteit in Chomsky en Halle's opvatting, omdat het de mogelijkheid biedt generalizeringen over de taal in kwestie en misschien wel over de taal in het algemeen te formuleren: ‘It seems hardly necessary to stress that if we are faced with the choice between a grammar G1 that contains a general rule along with certain special rules governing exceptions and a grammar G2 that gives up the general rule and lists everything as an exception, then we will prefer G1. For this reason, citation of exceptions is in itself of very little interest. Counterexamples to a grammatical rule are of interest only if they lead to the construction of a new grammar of even greater generality or if they show some underlying principle is fallacious or misformulated.’ (Chomsky/Halle, 1968, blz. ix).
We zullen thans overgaan tot een gedetailleerde beschrijving van de werking van de regels in de fonologische komponent van de generatieve grammatika van een taal, waarbij tegelijkertijd een proeve van toepassing op het Nederlands is ingevlochten.
| |
1. ‘Phonetic features’
Het materiaal voor de fonologische komponent is de uitkomst van de sintaktische, d.w.z. een aantal leksikale elementen waaraan door middel van transformaties een sintaktische oppervlaktestruktuur is toegekend. De klankvorm van de leksikale elementen heeft in de sintactische komponent geen wijzigingen ondergaan. Deze klankvorm is reeds in het leksikon voor ieder leksikaal element gespecificeerd. De specificatie van de klankvorm vindt plaats in de vorm van z.g. ‘phonetic features’, welke voor ieder achtereenvolgend segment (d.w.z. klank) gegeven worden, maar zodanig dat in het leksikon geen enkel overtollig gegeven wordt medegedeeld. Wat dit betekent zal hierna uitgelegd worden. De ‘phonetic features’ zijn afkomstig uit de universele fonetische theorie, oorspronkelijk ontworpen door Roman Jakobson en verder uitgewerkt door Chomsky en Halle. Met een beperkt aantal van deze ‘features’ (ong. 30) kan men iedere klank in iedere taal uitputtend beschrijven. De ‘phonetic features’ kunnen gespecificeerd worden voor positief of negatief, en indien positief, voor eenvoudige gehele getallen: 1, 2, 3, 4 …
Voor het Nederlands lijken een 16-tal kenmerken voldoende. Deze zijn de volgende:
| |
| |
1e) + sonorant. Klanken (segmenten) zijn sonoranten als spontaan trillen der stembanden bij het articuleren van klanken mogelijk is. Als namelijk in het articulatie-kanaal een vernauwing optreedt (b.v. bij s, z, f, v), of zelfs een volkomen sluiting (b.v. bij p, b, t, d, k) is spontaan trillen van de stembanden uitgesloten en moeten andere middelen aangewend worden om de stembanden te doen trillen. Alle klinkers, l, r, h, m, n, j zijn sonoranten, de andere klanken niet.
2e) + sillabisch. + sillabisch zijn die klanken die een sonoriteitspiek in een lettergreep vormen. In het Nederlands zijn dit alleen de klinkers. In andere talen kunnen ook l, r, m, n, positief gespecificeerd zijn t.a.v. sillabiciteit. Cf. ook de Saksische dialekten: [lopm̩], [kαtn̩].
3e) ± konsonantaal. Konsonantale klanken worden voortgebracht met een radicale obstructie in het overlangse gedeelte van het artikulatie-kanaal. + konsonantaal zijn: p, b, t, d, k, f, v, s, z, x, γ, l, r, m, n, η - konsonantaal zijn: alle klinkers, j, h.
4e) + koronaal. Koronale klanken zijn klanken die geproduceerd worden met het voorste gedeelte van de tong (na de tongpunt) opgeheven. In neutrale positie (bij het ademen) ligt dit gedeelte van de tong ongeveer tegenover de alveolare richel. + koronaal zijn: t, d, l, r, n, s, z.
5e) ± anterieur. Anterieure klanken worden geproduceerd met een obstructie gelegen vóór de palato-alveolare streek van het verhemelte (d.w.z. de streek waar de sj-klank (= [ſ]) van het Nederlandse woord ‘sjouwen’ wordt geproduceerd, + anterieur zijn: p, b, f, v, t, d, l, r, n, m, s, z.
6e) + hoog. Klanken die + hoog zijn worden uitgesproken door het tonglichaam (dus niet alleen het voorste gedeelte) te verheffen boven de positie die het inneemt bij de artikulatie van de klinker [ə] van het lidwoord ‘de’, + hoog zijn: i, y, u, k, η, x, γ, j. - hoog zijn alle andere klinkers en medeklinkers.
7e) ± laag. Lage klanken worden gekenmerkt door het naar beneden brengen van het tonglichaam. + laag zijn: ε, α, ɔ, a, h. - laag zijn: de overige klinkers en medeklinkers. Opgemerkt zij nog dat klanken niet tegelijk | + laag ||+ hoog | kunnen zijn.
8e) ± achter. Achterklanken worden gekenmerkt door het terugtrekken van het tonglichaam naar achteren. + achter zijn: u, o, ɔ, ò, α, k, η, a, x, γ. - achter zijn: de overige klinkers en medeklinkers.
9e) ± rond. De ronde klanken worden uitgesproken door middel van lipronding. Hiertoe behoren in het Nederlands: ø, y, o, u, ò, oe.
10e) ± nasaal. De nasale klanken worden gekenmerkt door een naar beneden hangend zacht verhemelte. De niet-nasalen door een naar boven getrokken verhemelte. In het Nederlands kennen we slechts enkele nasalen: m, n, η.
11e) ± lateraal. Dit kenmerk is beperkt tot de |+ koronaal||+ konsonantaal|
| |
| |
klanken. Lateralen worden geproduceerd met de zijkanten van de tong zodanig verlaagd dat de lucht zijdelings kan ontsnappen, terwijl het middengedeelte van de tong kontakt maakt. In het Nederlands is slechts l lateraal: l.
12e) ± kontinuant. Bij kontinuanten is de uit de longen stromende lucht op geen enkele manier in de mond onderbroken. Bij niet-kontinuanten (okklusieven) is dit wel het geval. + kontinuant zijn: alle klinkers, f, v, s, z, x, γ, j, h. T.a.v. de l is er hier een moeilijkheid. Soms gedraagt deze zich als + kontinuant, soms niet.
13e) ± ‘delayed release’. Dit is een kenmerk dat b.v. het verschil tussen occlusieven en z.g. affricaten bepaalt. Normale occlusieven (p, b, t, d, k, etc.) zijn gekenmerkt door: - ‘delayed release’. Affricaten zoals het Engelse [tſ] en het Duitse [ts] zijn positief gespecificeerd t.a.v. ‘delayed release’. In het Nederlands worden de klanken die [+ konsonantaal][- sillabisch][+ kontinuant] zijn, beschouwd als: + ‘delayed release’.
14e) ± gespannen (tense/lax). Gespannen klanken zijn gekenmerkt door extra supra-glottale spierspanning. Wat de klinkers betreft zijn alle z.g. doffe, korte, scherpgesneden, gedekte klinkers gekarakteriseerd als: - gespannen, evenals de stemhebbende medeklinkers.
15e) ± stem. Klanken, gekarakteriseerd als + stem, worden uitgesproken met trilling van de stembanden. Hiertoe behoren alle klinkers en stemhebbende medeklinkers.
16e) ± strident. Stridente klanken worden geproduceerd met meer ‘lawaai’ dan niet-stridente klanken. In het Nederlands zijn s, z, f, v, gekarakteriseerd als: + strident. Stridentheid is beperkt tot die klanken die [- sonorant][+ kontinuant] zijn.
Op grond van deze benaderingswijze verschillen alle klanken in tenminste 1 kenmerk van elkaar. Door middel van 5 t.a.v. + of - gespecificeerde ‘phonetic features’ kan men nu alle Nederlandse monoftongen klassificeren (zie bijlage), hetgeen dus een vereenvoudiging met zich meebrengt als men deze klassificering vergelijkt met die van Cohen, Ebeling, Fokkema en van Holk 1961, waar bovendien nog onsiestematische kenmerken worden benut d.w.z. kenmerken die maar 1 maal gebruikt worden. Het woord ‘knaap’ krijgt b.v. de volgende specificatie:
|
k |
n |
a |
p |
segment |
+ |
+ |
+ |
+ |
sonorant |
- |
+ |
+ |
- |
sillabisch |
- |
- |
+ |
- |
konsonantaal |
+ |
+ |
- |
+ |
koronaal |
- |
+ |
- |
- |
| |
| |
anterieur |
- |
+ |
- |
+ |
hoog |
+ |
- |
- |
- |
laag |
- |
- |
+ |
- |
achter |
+ |
- |
+ |
- |
rond |
- |
- |
- |
- |
nasaal |
- |
+ |
- |
- |
lateraal |
- |
- |
- |
- |
kontinuant |
- |
- |
+ |
- |
gespannen |
+ |
+ |
+ |
+ |
stem |
- |
+ |
+ |
- |
del. release |
- |
- |
- |
- |
Het nog niet besproken kenmerk: [+ segment] geeft aan dat het hier gaat om een klank en niet om een z.g. ‘grens’ (= boundary). Deze laatste is t.a.v. de ‘feature’ segment negatief gespecificeerd. Zo bestaat er b.v.: # (= woordgrens). In termen van ‘features’ uitgedrukt betekent dit: [- segment][- formatiefgrens][+ woordgrens]. # wordt aan het begin van de fonologische komponent toegevoegd voor en achter iedere klankvorm die gedomineerd wordt door een grammaticale hoofdcategorie, zoals b.v.: zin, NC, Pred C, N, V, Adj. Naast # bestaat ook: +, d.w.z.: [- segment][+ formatiefgrens][- woordgrens].
Deze z.g. formatiefgrens wordt ingevoegd voor en na iedere z.g. formatief, een element dat een bepaalde leksikale of grammatikale betekenis heeft.
Een ander begrip uit de fonologische komponent is dat van een ‘natuurlijke klasse’. Een natuurlijke klasse bestaat uit een serie segmenten waarvan de G.G.D. van de ‘phonetic features’ kleiner is dan het aantal ‘phonetic features’ van elk segment afzonderlijk. Zo bestaat er de natuurlijke klasse van de klinkers (V), die gespecificeerd kan worden als: |+ syll.||- cons.| Ook bestaat er de natuurlijke klasse van alle ware medeklinkers (C): |- syll.||+ kons.|.
| |
2. Redondantie & conventies
De specificatie van ‘knaap’ zoals ze zojuist gegeven is, is niet die welke dit leksikale formatief in het lexikon ontvangt. In deze specificatie zitten n.l. een aantal redondanties ingebouwd, die een algemene strekking hebben voor een nog veel groter aantal formatieven. Zoëven is b.v. al opgemerkt dat alle klanken die [+ kons.][- syll.][+ kont.] zijn, in het Nederlands de specificatie: [+ del. rel.] ontvangen. We kunnen zodoende het lexikon sterk
| |
| |
vereenvoudigen door de ‘feature’: [+ del. rel.] niet erin op te nemen. Zo zijn er nog veel meer redondanties: B.v. in het Nederlands komt voor het segment [n] alleen maar de [- cont] medeklinker [k] voor, zodat we als we de specificaties van de volgende segmenten weten:
+|- syll.||+- cont.| |- syll.||+ nas.| etc., de overige kenmerken van deze segmenten automatisch d.m.v. z.g. ‘conventies’ worden gespecificeerd. Deze ‘conventies’ gaan vooraf aan de eigenlijke regels van de fonologische komponent. Er zijn z.g. universele conventies (geldend voor alle talen van de wereld) en taalgebonden (ad hoc) conventies. De universele conventies (waarvan een groot aantal gevonden kan worden in Chomsky & Halle, blz. 404-407) gaan uit van z.g. u (voor: ‘unmarked’) en m (voor: ‘marked’) ‘features’. Een bepaald ‘feature’ wordt in het lexicon gespecificeerd voor ‘u’ als het een min of meer ‘gewoon’, veel voorkomend gegeven is. Cf. (voor konsonanten) [u nas] → [- nas], d.w.z. als in het lexikon voor nasaal gespecificeerd is: u, dan wordt u herschreven als: -. Dit wil dus eigenlijk zeggen dat niet-nasale konsonanten ‘gewoner’ zijn dan nasale. Als nu voor het segment [n] in het leksikon gespecificeerd staat: m, dan wordt bovenstaande regel automatisch vervangen door: [m nas] → [+ nas]. Hiermee hebben we tegelijkertijd een indicatie voor de ingewikkeldheid van een foneemstelsel. Een taal met veel m in het lexikon heeft dus een ingewikkelder foneempatroon dan een taal met minder m. Het blijkt nu dat als we voor ‘knaap’ in het lexicon opnemen:
|
1 |
2 |
3 |
4 |
segment |
m |
m |
m |
m |
syllabisch |
|
- |
+ |
|
konsonantaal |
|
|
- |
|
koronaal |
|
|
|
- |
anterieur |
m |
|
|
|
nasaal |
|
m |
|
|
kontinuant |
m |
|
|
|
we alle overige kenmerken d.m.v. de conventies vinden kunnen. (De niet genoemde, of niet gespecificeerde kenmerken zijn allen u). Voor klinkers gelden b.v. de volgende conventies (Cf. Chomsky & Halle, blz. 405):
| |
| |
Passen we deze conventies nu toe op het 3e segment van ‘knaap’ (= a). (N.B. we hebben [m segm] al volgens de conventie: [usegm] → [- segm] herschreven als +), dan vinden we na toepassing van conventie (1) dat dit segment er als volgt uitziet:
segment + |
sonor. |
syllab. + |
konson. - |
koron. - |
anter. - |
hoog |
laag |
achter |
rond |
nasaal |
lateraal |
kont. + |
gesp. |
stem + |
del. rel. - |
strid. - |
Toepassing van conventie (2) (a) geeft voor kenmerk laag: +. Toepassing van conventie (3) geeft: [- hoog]. Toepassing van conventie (4) geeft [+ achter]. Toepassing van conventie (5) (b) geeft [- rond]. Tenslotte geeft toepassing van (6): [+ gesp]. Een waarschijnlijk eenvoudige regel zal voor nasaal de specificatie: - te zien geven (en voor son: +).
Door middel van 3 specificaties uit het lexikon kunnen deze universele conventies dus alle kenmerken van dit segment geven, met hun specifi-
| |
| |
caties. De specificatie α voor bepaalde kenmerken, zoals met name in (5) (a), betekent dat voor alle kenmerken waarbij staat hetzelfde ingevuld moet worden, nl. voor beide hetzij: +, hetzij: -. Als er in een conventie b.v. staat: F1 → αF2 |-||-- αF3| (F = feature) betekent dit dat voor F2 een specificatie komt tegenovergesteld aan die van F3. Tenslotte zij nog opgemerkt dat het symbool → in conventies niet zo zeer ‘herschrijf’ als wel ‘voeg toe’ betekent. Dit geldt voor veel regels die in de fonologische komponent voorkomen.
| |
3. Fonologische regels
De lexicale representatie zoals die tot uitdrukking komt na toepassing van de verschillende conventies is een morfonologische, d.w.z. dat iedere formatief één en dezelfde klankvorm heeft in het lexikon, met welke lexikale of grammaticale formatieven deze zich later ook zal verbinden. Zo hebben b.v. ‘dag’ en ‘dagen’, ‘huis’ en ‘huizen’ etc. dezelfde klankvorm in het lexicon t.a.v. hun gemeenschappelijk element (‘dag-’, resp. ‘huis-’). Na toepassing van de regels der fonologische komponent komt dan het uiteindelijk resultaat, ‘huis, huiz-’ (= de fonetische representatie) te voorschijn. Nadat de lexikale en grammaticale elementen uit de transformationele komponent zijn gekomen, voorzien van een sintaktische oppervlaktestruktuur en ze onderworpen zijn geweest aan de conventies, moeten ze alvorens door de fonologische regels behandeld te worden, nog een aantal herschikkingsregels (readjustment rules) ondergaan, waarna de fonologische regels erop kunnen ingrijpen.
De morfofonologische lexikale representatie heeft o.m. het voordeel dat de regels voor het meervoud op [- en] in het Nederlands uniform geformuleerd kunnen worden. De meervoudsvorming op [- en] gaf tot nog toe tot nogal wat afwijkingen aanleiding in de klankvorm van de lexikale elementen:
Cf. |
dαx |
daγən |
|
|
vlαx |
vlαγən |
|
|
lαt |
lαtən |
|
|
pαt |
pαdən |
|
|
pαt |
pαdən |
|
|
dat |
dadən |
|
|
hoeys |
hœyzən |
|
|
kαs |
kαsən |
|
|
dαl |
dalən |
|
|
knαl |
knαlən |
|
|
wεp |
wεbən |
|
|
bəvεl |
bəvelən |
etc. |
Een mogelijke oplossing voor het hierboven genoemde probleem die
| |
| |
tegelijk inzicht geeft in de werking van de fonologische komponent zou de volgende kunnen zijn: De woorden die in het enkelvoud [- stem][- syll][+ cons] + hebben en in het meervoud: [+ stem][- syll][+ cons] [ə], krijgen in de onderliggende lexikale representatie: [+ stem][- syll][+ cons] +. De woorden die in het enkelvoud hebben: [- gesp.][+ syll][- cons] |- syll||+ cons| +, en in het meervoud eveneens, verdubbelen de laatste consonant. Voor de genoemde woorden wordt de lexikale representatie nu als volgt: dαγ, vlαγγ, lαtt, pαd, pαdd, dad, hœyz, kαss, dαl, knαll, wεbb, bəvεl. De regel voor het meervoud kan nu als volgt geformuleerd worden:
(1)
Pl → ən / | dαγ ------ |
| | |
| bəvεl ----- |
Vervolgens krijgen we de regel:
(2)
[- gesp.] → [+ gesp.] / [---][+ syll][- cons] C1 [ə] |
wat ongeveer betekent dat een doffe klinker helder wordt voor 1 medeklinker gevolgd door [ə]. Als in de universele fonetische theorie het begrip ‘open lettergreep’ operationeel gedefinieerd is, kan regel (2) ook in termen van dit begrip gedefinieerd worden. Regel (2) heeft ten gevolge dat dαyən, dαlən, bəvεlən etc. respektievelijk dayən, dalən, bəvelən etc. worden. Hierna krijgen we regel:
(3)
hetgeen betekent dat alle identieke opeenvolgende konsonanten tot 1 ge-
| |
| |
reduceerd worden. Regel (3) kan niet voorafgaan aan regel (2), maar beide moeten in deze volgorde toegepast worden, omdat anders, nadat regel (3) op b.v. lattan zou zijn toegepast dit woord latən zou worden door regel (2). Na regel (3) volgt regel:
(4)
[+ stem] - [stem]/[-][- son] # |
Hierdoor worden b.v. dαγ, vlαγ, pαd, dad, etc. omgezet in: dαx, vlαx, pαt, dat, etc. Regel (4) kan eveneens niet voorafgaan aan regel (3), want hierdoor zouden woorden als vlαγγ veranderd worden in vlαγx. Hierop zou regel (3) niet meer toepasbaar zijn, zodat de uitspraak vlαγx zou blijven, hetgeen in strijd is met de feiten. Merk op dat in regel (4) als omgeving waarin de regel plaats vindt alleen genoemd is [- son]. Medeklinkers als l, r worden op het einde van een woord niet stemloos. De strikte volgorde van de regels in de fonologische komponent vereenvoudigt deze in grote male en is dan ook dwingend voorgeschreven. Een uitzondering hierop vormen de z.g. disjunctief geordende regels: d.w.z. dat de toepassing van één regel (of groep regels) de toepassing van een andere regel (of groep regels,) blokkeert. Cf. de regels voor de diminutief-vorming in het Nederlands en de regels voor de meervoudsvorming.
Zo mogelijk moeten de regels in de fonologische komponent niet ‘ad hoc’ zijn, d.w.z. ze moeten niet in enkele gevallen toepasbaar zijn, maar in zoveel mogelijk. Met regel (4) is dit het geval omdat in heel veel talen er een regel is, waarbij stemhebbende konsonanten aan het einde van een woord stemloos worden. Regel (3) heeft, althans in het Nederlands, veel meer toepassingen:
Cf. ‘Ik ben er gisteren; nog geweest’.
De naast elkaar liggende [n]'s en [x]'s worden ook tot ëën enkel segment gereduceerd op grond van regel (3). Dat dit kan gebeuren, komt omdat de regels van de fonologische komponent cyclisch worden toegepast. D.w.z. dat eerst een bepaalde lexikale formatief de regels van de fonologische komponent doorloopt. Daarna worden de formatiefgrenzen tussen de formatieven uitgewist en doorloopt de zo ontstane kombinatie weer alle regels; vervolgens worden de woordgrenzen uitgewist en weer alle regels in volgorde toegepast. (Er zijn echter ook regels die beperkt zijn tot het nivo van de woordgrens.) Als dus, zoals het geval is bij regel (3), de regel geformuleerd is zonder formatiefgrenzen, is deze regel ook geldig wanneer men tussen de, in de regel vermelde segmenten, formatief-grenzen invoegt. Het omgekeerde is niet waar: regel (4) mag niet zonder de formatiefgrenzen geformuleerd worden.
Dat de regels cyclisch loegepast kunnen worden blijkt o.m. uit hel feit dat elk voorkomen van [s], gevolgd door [j] tot [ſ] wordt in het Nederlands, of het nu binnen de formatief, op de formatiefgrens of op de woordgrens is:
| |
| |
Cf. sjouw |
tas + je |
was # je |
Een tweetal symbolen die in regels gebruikt kunnen worden vragen nog onze aandacht:
a) In bepaalde regels komen de volgende soort haken voor: b.v. in de imaginaire regel:
[+ gesp.]→[- acht.]/[+ ant]<[- cor] - [+ C]<[-cor]>.
Dit is een afk. van: [+ gesp.] → [- acht.]/|+ ant||- cor| - |+ C||-cor| en van: [+ gesp.] → [- acht.]/[+ ant]-[+ C] in deze volgorde. Deze haken kunnen dus gebruikt worden om gemakkelijker en sneller discontinue omgevingen te beschrijven in regels van de fonologische komponent.
b) In zekere regels kunnen dubbele omgevingen voorkomen:
Cf.: P → Q/X-Y/R - Z.
Dit betekent dat P herschreven wordt als Q, mits Q zich bevindt tussen X en Y, mits dit geheel zich bevindt tussen R en Z. Op deze wijze kan men eveneens bepaalde linguistisch signifikante generalisaties eenvoudig weergeven.
| |
4. Verbindingsregels (linking rules)
Bepaalde regels van de fonologische komponent kunnen verbonden zijn met de eerder besproken conventies. Dit kan een aantal feiten verklaren die zonder deze verbindingen ietwat duister zouden lijken: Er bestaat in de fonologische komponent van het Nederlands een z.g. palatali-seringsregel waardoor klanken als /t/, /s/, /n/ onder invloed van een erop volgende /j/ ‘gemouilleerd’ worden tot resp. ƫ, [ſ], [Ɲ], waarop de erop volgende /j/ wordt uitgewist.
De regel hiervoor is de volgende:
[+ ant] → [- ant] / [- son][+ cor][-] [- syll][- cons][+ hoog] (1) |
De /j/ uitwissing volgt uit:
[+ hoog][- cons][-syll] → Ø / [+ cor] [- ant][- son] - (2) |
| |
| |
Er bestaat nu bij een aantal sprekers van het Nederlands de neiging i.p.v. de woorden ‘tjonge’, ‘tjilpen’ (= [ƫòηə], [ƫιlpən]) te zeggen: [čòηə], [čιlpən]. Dit is te verklaren uit een universele conventie:
[u del. rel] → {[+ del rel]/[-][- ant][+ cor]} (a) |
[u del. rel] → {[- del rel]} (b) |
d.w.z. dat in de omgeving | - ant|| + cor|, [+ del rel] ‘normaler’ is dan [- del rel].
Zoals we gezien hebben heeft [ƫ] o.m. de kenmerken |- ant||+ cor|. Dus is het normaler dat hieraan ook toegevoegd wordt het kenmerk: [+- del rel]. Regel (1) is dus duidelijk verbonden met de universele conventies. Veel regels van de fonologische component kunnen daardoor vereenvoudigd worden. We hoeven in de regels niet alle kenmerken die veranderen te vermelden. Vaak kunnen we volstaan met het beregelen van 1 kenmerk-verandering, waarna, mits we de regel verbonden hebben met de conventies, de overige kenmerken automatisch door de conventies worden toegewezen. Deze generalisaties kan men in veel talen toepassen. Voor het Nederlands betekent dit o.a. dus dat als een /t/ gepalataliseerd wordt, het eenvoudiger is hem de voor palatalen normale vorm te geven.
Bovenstaande beregeling geeft bovendien een oplossing voor een probleem uit de Nederlandse fonologie waarover een meningsverschil bestaat, nl. dit: Bestaan [ɲ], [ſ], [[ƫ]] in het Nederlands als fonemen of niet? Cohen, Ebeling, Fokkema en van Holk merken t.a.v. de [ſ] op dat deze ‘echter altijd een realisatie is van de foneemcombinatie /sj/’. (op.cit. blz. 78). Uhlenbeck daarentegen beweert (Uhlenbeck, 1967, blz. 28) dat [nj] een nasaal foneem is. Als men uitgaat van de taxonomische fonologie moet men wel tot de conclusie komen dat Uhlenbeck en niet het viermanschap gelijk heeft omdat men immers de z.g. minimale paren kan vinden: [ſɔk] ∾ [sɔk] en [αƝa] ∾ [αna]. De siestematische (generatieve) fonologie kan het probleem echter oplossén. Men neemt in het leksikon alleen /n/, /s/, /t/ en /j/ als basissegmenten op. Toepassing van dezelfde fonologische regels leidt tot [ɲ], [ſ], [ƫ] (zie boven).
De voordelen van deze oplossing zijn tweeërlei:
1e) | Het aantal basissegmenten wordt verminderd. |
2e) | Dezelfde regels worden toegepast op n + j, s + j, t + j, waardoor zo'n regel een grote generalizerende kracht heeft. |
Op een laatste punt wil ik nog even de nadruk leggen. De generatieve fonologie hoeft zich niet met kwesties bezig te houden als deze: Hoe vindt men uit de gesproken taal, waarin akoestisch gezien, geen enkele overgang van het ene segment naar het andere aantoonbaar is, de elementen?
| |
| |
De strukturele (taxonomische) fonologie trachtte door middel van z.g. ‘discovery procedures’ uit de gesproken taal de fonemen, de wezenlijke elementen van de taal te vinden. De voorstanders van de generatieve grammatika menen met de ‘philosophy of science’-mensen dat logische inductie niet mogelijk is. A.D. de Groot (De Groot, 1963, blz. 38) stelt dat er vrijheid van hypothese-vorming bestaat. Als segmenten in het leksikon mag de siestematische fonologie bij wijze van spreken alle kiezen die in hun kraam te pas komen, mits:
1e) | Uit regels en basissegmenten voorspellingen t.a.v. allofonen kunnen worden afgeleid die falsifieerbaar zijn d.w.z. waarvan een ieder de juistheid direkt kan toetsen. |
2e) | Allofonen en basissegmenten behoren tot dezelfde natuurlijke klasse. |
3e) | De gekozen basissegmenten en beregelingen eenvoudiger zijn dan andere die dezelfde voorspellingen doen t.a.v. allofonen. |
De waarde van het in dit artikel besproken boek ligt niet hierin dat het al een min of meer volledige beschrijving van het Engelse klankpatroon geeft. Het boek dient volgens de auteurs meer beschouwd te worden als een tussentijdse rapportering over hun werkzaamheden. Ook kleven aan de voorgestelde beregelingen nog wel eens wat onvolkomenheden (Cf b.v. de Bibliografie: Wang, 1968). De grote waarde echter van dit werk ligt hierin dat het aangeeft hoe de fonologie van een taal wetenschappelijk beschreven dient te worden. Niemand die iets over fonologie zal willen beweren in de komende jaren zal dit boek op zijn literatuur-lijst mogen overslaan.
Vrije Universiteit, Amsterdam
J.J. Spa
| |
Bibliografie
N.Chomsky, Aspects of the theory of syntax, The M.I.T. Press, Cambridge, Massachusetts, 1965. |
A Cohen, C.L. Ebeling, K. Fokkema, A.G.F. van Holk, Fonologie van het Nederlands en het Fries,, 2e druk, Nijhoff, Den Haag, 1961. |
A.D. de Groot, Methodologie, Mouton, Den Haag, 1963. |
Z.S. Harris, Structural linguistics, Phoenix books, University of Chicago press, Chicago etc., 1951 |
M. Halle, ‘Phonology in a Generative Grammar’, Word 18, 54-72. Herdrukt in J.A. Fodor en J.J. Katz, The structure of Language: Readings in the Philosophy of Language, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, New-Jersey, 1964 (blz. 334-352). |
E.M. Uhlenbeck, Taalwetenschap, Ned. Boek en Steendrukkerij, Den Haag, 1967. W.S-Y. Wang, ‘Vowel features, paired variables and the English vowel shift’, Language, 1968. |
|
|