[Woord vooraf]
Bij het beëindigen van het laatste deel mijner academische studiën aan de Leidsche Universiteit zij het mij vergund, mijn oprechten dank te betuigen aan hen, die mij daarbij leiding gegeven hebben.
Hooggeleerde Kern, U moet ik in de eerste plaats danken voor Uw zeer gewaardeerd onderwijs en vooral, Hooggeachte Promotor, moet ik aan mijn gevoelens van dankbaarheid uiting geven voor Uwe bereidvaardig geschonken hulp en voor Uwe groote welwillendheid, die ik bij het bewerken van dit proefschrift van U mocht ondervinden.
Gaarne betuig ik mijn oprechten dank aan de Hooggeleerde Heeren Colenbrander, Muller, Verwey en De Vries voor het vele, dat ik aan hun onderwijs verschuldigd ben.
Aan Prof. de Vreese, voor zijn bereidwilligheid inzake het dateeren der hss. en het geven van aanwijzingen betuig ik openlijk mijn dank.
Nog wil ik danken voor de medewerking, die mij van elders gewerd, van den kant der Koninklijke Bibliotheken van Den Haag en Brussel, van de Universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Leiden, Utrecht en Göttingen en van de Bibliotheek van Saint-Omer. Een bijzonder dankwoord nog aan den archivaris, rector J. Blonden van de Gemeente-Bibliotheek (en Archief) te Maastricht, voor de bereidwilligheid, van hem ondervonden.