't Kleyn lust-hofje vol van bruyloft-zangen, echt-liedekens, houwlijcx-baken en feest-gedichten
(1649)–Hendrik Jacobz. Soetenboom– AuteursrechtvrijStemme: Philis quam Philander tegen.
| |
[pagina 151]
| |
Tusschen d'eerste twee begond,
Die den Hemel, in dien standt,
Gelucksaligh t'samen bandt.
2. Wel geluckigh zijn de handen
Die soo worden t'saem gebrocht,
Die door Geestelijcke banden
d'Harten zijn in een verknocht,
Die geen noodt of ramp, hoe swaer,
Kunnen scheyden van elck-aer.
3. 'k Wensch dat hier soo zijn vergadert
Twee lichamen in den Echt;
Maer dat heynder sijn genadert
Twee gemoeden, die gehecht,
Maken door oprechte Min
Vyt twee harten eenen zin.
4. 'k Wensch de harten altijdt blaken
Door de reyne Liefdes-bandt,
Vol van 't opperste vermaken
| |
[pagina 152]
| |
Van een sael'ge Echten-stant:
Dat ghy t'saem in dese vreught
Veele jaren tellen meught.
5. 'k Wensch dat uwe Echt mach teelen
Een soet lieffelijck geslacht,
Daer de Vader mee mach speelen,
Daer de Moeder mede lacht,
Die als Olyf-spruytjes frisch
Rondom cieren uwen disch.
6. 'k Wensch dat uwe deughden bloeyen,
Dat des Heeren heylsaem woordt
Meer en meer in u mach groeyen,
En brengh rijcke vruchten voort,
Dat de toortze van u plight
Veel in duysternissen licht.
7. Dat gedurigh 's Heeren vrede
Woone onder u gebouw,
Dat ghy Bruygom voor mooght treden
| |
[pagina 153]
| |
Tot een voorbeelt aen u Vrouw,
En ghy Bruydt u Man en Heer
Mooght bewijsen liefd' en eer.
8. O! wel-gelucksaligh paren,
d'Hemel zy met uwe trou,
En wil u gestaegh bewaren
Voor verdriet, voor druck, voor rouw,
Wil u gunnen dese bee:
Feest-genoten wenscht dit mee.
I. W. P. |
|