E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 44
| |
[pagina 847]
| |
hem niet dat de 250 bladzijden niet mochten worden overschreden. Het manuscript bedroeg 220 foliobladen, dus het boek zou zeker 300 bladzijden dik worden.Ga naar eind4 Ter Braak raadde hem aan het aanbod van Querido te accepteren: de tijden waren nu eenmaal slecht.Ga naar eind5 Greshoff polste de interesse bij drie grote uitgevers, die allen weigerden.Ga naar eind6 Zelf dacht Du Perron aan de Indische uitgever Kolff als mogelijkheid, maar toen Querido hem op voorhand 150 gulden bood, besloot hij daar maar op in te gaan.Ga naar eind7 Daarmee was de strijd nog niet ten einde. Emanuel Querido was gebelgd dat Du Perron het tweede voorstel zo laconiek had geaccepteerd zonder in te gaan op zijn zorgvuldige motivering van het eerste voorstel: ‘Geachte Heer du Perron, ik heb het U al eens meer gezegd en het moet my thans weer van het hart, U hebt er merkwaardig genoeg slag van in Uw opponent allerlei te negeeren, dat niet genegeerd mag worden, zonder U daardoor schuldig te maken aan een kleineering van iemands persoonlykheid, die, zacht gezegd, zeer grievend is. Van U, die in het openbaar zulke by uitstek principieele standpunten inneemt, valt dit dubbel tegen. Hoe prettig ik het nu ook vind, dat U tenslotte met een breed gebaar ons herzien voorstel tot uitgave van het Multatuli-boek hebt aanvaard, valt het my moeilyk de wyze, waarop U dit doet, te aanvaarden.’Ga naar eind8 Du Perron vond het ‘een complete ouwewijvenscène’. Was Querido zo'n ongelooflijke ijdeltuit of was hij gek geworden?Ga naar eind9 Hij schreef terug: ‘Wat zijn er toch wonderlijke misverstanden tusschen ons! Ik denk: “de zaak is al beroerd genoeg, ik zal me wel weer misrekend hebben, laat me nu maar verder zwijgen” - en dan klaagt u dat ik gezwegen heb. Goed, ik antwoord dan op uw brief. | |
[pagina 848]
| |
maar ik dacht (misschien is ook dàt grenzeloos dom en naief van me) dat dat eigenlijk voor elk boek moest.’Ga naar eind10 Querido deed in zijn brief ook moeilijk over de acht portretten die Du Perron wilde opnemen en hij maakte bezwaar tegen het grote aantal bladzijden. Du Perron wees hem erop dat dr. Julius Pée bij de Wereldbibliotheek een boek van 450 bladzijden had gepubliceerd over Multatuli en de zijnen, met wel zestig afbeeldingen erin. Was het dan werkelijk zo beroerd van hem, Du Perron, dat hij er verder het zwijgen toe had gedaan? Inmiddels had hij het manuscript verstuurd en Querido zou het dus tegen 15 mei ontvangen. ‘Ik eindig nu maar; ik heb geantwoord op wat u weten wilde en zwijg nu maar verder opnieuw, uit vrees voor nieuw misverstand.’ Een tweede strategische ronde begon in juli 1937. Du Perron had zes bladzijden aan zijn manuscript toegevoegd, maar Querido wou hem er juist tweeëndertig laten schrappen.Ga naar eind11 Dit liet hij zeker niet over zijn kant gaan, dan paste hij liever zelf bij.Ga naar eind12 Dit bleek niet nodig, want Querido maakte het boek gewoon wat duurder: f 4,50 voor een ingenaaid exemplaar, f 5,50 voor een gebonden boek. Voor Indië lagen de prijzen 20% hoger.Ga naar eind13 Du Perron ontving de drukproeven op 20 augustus en kon ze, nadat ook Guido Douwes Dekker ze had nagekeken, reeds op 1 september terugsturen. Er was Querido veel aan gelegen om het boek snel op de markt te brengen, want de concurrentie zat niet stil: bij uitgeverij Brusse stond de studie van Saks op stapel. Beide boeken verschenen in november 1937, maar terwijl de Indische bladen allang hun persexemplaren hadden ontvangen, zat Du Perron nog steeds te wachten op zijn auteursexemplaren.Ga naar eind14 Tegen het einde van het jaar kwamen ze binnen.Ga naar eind15 Querido's minzame betogen begonnen hem danig op de zenuwen te werken. De uitgever beriep zich op zijn recht van primeur, maar de manuscripten waar hij geen belangstelling voor had mocht de auteur niet aan een andere uitgever slijten. Voor zo'n knevelend contract voelde Du Perron niets. Zo bood hij uitgeverij Kolff in Batavia een klein boekje aan met dialogen over het detectiveverhaal, dat hij tussen de bedrijven door had geschreven. Kolff had er maar liefst honderd gulden voor over en beloofde nog eens vijftig gulden als het zeshonderdste exemplaar zou zijn verkocht.Ga naar eind16 Dit genereuze aanbod stak wel erg schril af bij het gepingel van Querido. Daarbij kwam nog dat Du Perron diens toon moest verdragen ‘van den welwillenden zakenman, geheel op het compromis afgestemd en daarbij vol larmoyante ijdelheidjes en sentimenteele draaien’.Ga naar eind17 | |
[pagina 849]
| |
1. Op huwelijksreis in Lugano, mei 1932.
2. Op huwelijksreis in Lugano, mei 1932.
3. Op het station van Spa, juli 1932.
4. In Spa: Elisabeth de Roos, J.W.G. ter Braak, Menno ter Braak.
5. Vergadering van Forum bij Greshoff in Schaarbeek, 11 september 1932, v.l.n.r. Du Perron, Bouws, Aty Greshoff, Jan Greshoff, Ter Braak, Roelants.
6. Jacques Bloem, Clara Eggink en hun zoon Wim, ± 1932.
| |
[pagina 850]
| |
7. Appartement in Meudon-Bellevue. Bep met haar vader dr. J.R.B. de Roos, november 1932.
8. Arthur en Annie van Schendel.
9. H.L. Timmers Verhoeven, Du Perrons financiële raadgever.
10. Titelpagina van De smalle mens (1934).
11. In Bellevue.
12. Augustus 1933 in Parijs, v.l.n.r. Du Perron, Ant ter Braak-Faber, Menno ter Braak, Bep du Perron-de Roos.
| |
[pagina 851]
| |
13. Bep met Sofka Nossovitch.
14. Met Malraux in Bretagne.
15. Vignet van A. Alexeïeff op het omslag van Het land van herkomst (1935).
16. Louis en Renée Guilloux (waarschijnlijk).
17. Slauerhoff in Tanger, juli 1934.
18. In het zuiden van Spanje.
| |
[pagina 852]
| |
19. Slauerhoff voor zijn huis.
20. Johan de Meester jr., oktober 1923.
21. Bep met zoontje Alain.
22. Greshoff en Ter Braak, augustus 1935. Bijschrift van Ter Braak op achterkant: ‘“twee zure mannen” (de Lang)’
23. Titelpagina van Scheepsjournaal van Arthur Ducroo (1943).
| |
[pagina 853]
| |
24. Met Gille bij dokter Maasland te Boschvoorde, begin september 1935.
25. Jacques Gans door Erzsébet Grossová, gouache, 46,7 × 29,5 cm, 1937.
26. Nicola Chiaromonte.
27. Andrea Caffi, uit: Alberto Moravia/Alain Elkann, Vita di Mora via (1990).
28. Annie Pohl.
29. ‘Als een kat in een vreemd pakhuis’. Na aankomst in Indië, december 1936.
30. Tekening van Du Perron door Annie Pohl, 4 juni 1936.
| |
[pagina 854]
| |
31. Bep met Alain voor hun planterswoning in Tjitjoeroeg.
32. De bedienden: Rasidi en de kokkie.
33. B.B.J. Crone en E.A.S. Crone-Loonen.
34. Coert Binnerts en Maria Binnerts-Spikerman.
35. Hugo Samkalden. Foto uit paspoort, uitgegeven te Buitenzorg, 5 april 1940.
| |
[pagina 855]
| |
36. Feicko Tissing en zijn pupil (d'Oriënt, 11 januari 1936).
37. Johanna Petronella Mossel, de tweede vrouw van D.D.
38. E.F.E. Douwes Dekker ofwel D.D.
39. Het Dieng Plateau.
| |
[pagina 856]
| |
40. Op de Boroboedoer, temidden van de stoepa's.
41. Singåsari bij Malang.
42. Tempel te Kloengkoeng, Bali, met vooraan het beeld van een geld tellende Hollander.
43. Uitgeverij A.C. Nix & Co. V.l.n.r. Maurits Frederik Nix, diens vader Karel Eduard Nix, juffrouw Poppie Bieger (secretaresse) en Willem Jacobus Nix, jongere broer van K.E. Nix.
44. Titelpagina van De man van Lebak (1937).
| |
[pagina 857]
| |
45. Dr. F.R.J. Verhoeven en Ellen Verhoeven-Mingram.
46. Alain voor hotel Papandajan in Garoet.
47. ‘Drie palmen in de wind’, Garoet.
48. Het meer van Leles met op de achtergrond de berg Goentoer.
49. Bij een kratermeer met Enny de Voogt-Blume.
| |
[pagina 858]
| |
50. Bram Jansen in Makassar; aan de wand het portret van zijn leermeester C. van Vollenhoven.
51. Job van Leur.
52. Tekening van Thomas Nix in De muze van Jan Companjie (1939)
53. Handschrift van Du Perron, brief aan L.P.J. Braat, 30 mei 1937.
54. Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins, door Du Perron de ‘gravenkrabber’ genoemd.
| |
[pagina 859]
| |
55. In de tuin van Gedong Menu, juli 1938.
56. De bocht van de Tjiliwoeng bij Gedong Menu.
57. Soejitno Mangoenkoesoemo.
58. Soewarsih en Soegondo Djojopoespito.
59. December 1938. Bijschrift op de achterkant: ‘voor Eddy du Perron, / het ernstige portret van zijn / ernstigen vriend Freddy Batten’.
60. Op de Wajanglaan in Bandoeng, Alain met kindermeisje Leentje Anthonijsz.
| |
[pagina 860]
| |
61. Met Gonda Bontekoe-Jordaan.
62. Na de ziekenhuisopname, januari 1939.
63. D.M.G. (Marcel) Koch in zijn studeerkamer.
64. In het fotoalbum van Du Perron: Indonesische ballingen in Boven-Digoel. V.l.n.r. bovenste rij: Maskoen met kind, Sjahrir, Sukarsih (Tjitjih) Moerwoto met een kind van Maskoen, Sutari Burhanuddin, Mohammad Hatta, Nur Arif; onderste rij: Suka Sumitro, Mohammad Bondan.
65. Met Soewarni en Karim Pringgodigdo en hun dochter Wientje.
| |
[pagina 861]
| |
66. Bijeenkomst van Istri Sedar (de Bewuste Vrouw) te Buitenzorg, 10 april 1939.
67. Met Soejitno Mangoenkoesoemo, diens vrouw Tis en zoontje Tjonnie, 19 juli 1939.
68. Met Soejitno, mogelijk aan de Zandbaai.
69. Afscheid op Tandjong Priok, 11 augustus 1939. Adé Tissing, Tis Mangoenkoesoemo, Eddy du Perron, mevrouw Alwi.
| |
[pagina 862]
| |
70. Stofomslag van Schandaal in Holland (1939).
71. Omslag van Boris Souvarine, Stalin en het bolsjewisme (1940).
72. Du Perron bekijkt een document in het Multatuli-museum. (Foto E. van Moerkerken)
73. Nederland is een ‘schaapskooi’.
74. In het pension op Laan van Meerdervoort 835.
| |
[pagina 863]
| |
75. Gisèle van Waterschoot van der Gracht.
76. Bep en Alain in Bergen.
77. Lezende in Bergen.
78. Op zijn doodsbed.
| |
[pagina 864]
| |
79. Tekening van Siegfried Woldhek, 1977.
80. Kop van Du Perron door Sylvia Willink.
81. ‘De terugkeer van Eddy du Perron’ met illustratie van Steye Raviez.
82. Schilderij van Dirk Wiarda.
| |
[pagina 865]
| |
Op 6 maart 1938 bood hij hem het manuscript aan van zijn tweede boek over Multatuli, waarbij hij bereid was zelf het risico te nemen. Als Querido er binnen twee jaar de drukkosten niet zou hebben uitgehaald, zou Du Perron het tekort aanzuiveren.Ga naar eind18 Het was een ongehoord aanbod van een auteur die zich had voorgenomen op zijn boeken te verdienen, maar hij wilde nu eenmaal bij Querido blijven en voor Multatuli had hij alles over.Ga naar eind19 Het antwoord van Emanuel Querido was gezien Du Perrons royale aanbod wel erg knorrig: ‘Nu zit U ons alweer met een boek of boekje over Multatuli van 6 à 7 vel druks op de huid, terwijl wij nog middenin en dik in het tekort zitten van de man van lebak. Immers, wij schreven U 23 November 1937, dat wij aan dit boek tot op dit oogenblik nog een tekort hadden van Fl. 800. -. Ondanks zijn hoge dunk van Querido's uitgaven, werd het Du Perron nu toch te machtig. Anderhalve maand eerder had hij hem zijn eerste Onzekeren-verhaal aangeboden. Omdat het om een roman ging, had Querido ongezien f 115, - geboden.Ga naar eind21 Maar na Querido's knorrige brief overwoog Du Perron om hun zakelijke relatie te beëindigen. Als Querido niet snel | |
[pagina 866]
| |
over de brug kwam, moesten ze hun contract maar annuleren.Ga naar eind22 Omdat De man van Lebak in Indië goed was verkocht, meende Du Perron dat de verkoop in Nederland navenant gunstig zou zijn. Dit was echter niet het geval: een jaar na de uitgave had Querido nog 900 van de 1300 exemplaren in voorraad.Ga naar eind23 Op een brief die Du Perron op 30 maart aan Querido schreef, antwoordde deze op zijn gebruikelijke toon: ‘Wij kunnen niet anders verklaren dan dat de wending in ons contact met een stormachtige vaart is gegaan. En dit alles omdat wij niet zoo gesteld bleken op de uitgave van Uw Multatuli-brochure, ook wijl er nog zoo'n groot ongedekt bedrag in Uw man van lebak zat. Wij hebben U voor Uw trouw aan onze firma terecht hulde gebracht. Maar achteraf moeten wij nu toch opmerken, dat die trouw niet zoo diep bleek te zitten, wanneer U over zoo'n kleinigheid als het al of niet uitgeven van Uw Multatuli-brochure ineens driftig de beenen neemt.’ Querido besloot zijn brief met de uitsmijter dat hij het eerste Onzekeren-verhaal had gelezen en dat hij hem zijn bezwaren had willen mededelen, maar nu Du Perron zich ‘min of meer’ van de uitgever had ‘losgemaakt, meenen wij ook vrijer tegenover U te staan en U zonder veel woorden mede te deelen, dat wij in de uitgave daarvan hoegenaamd niets zien’.Ga naar eind24 Nog voordat hij deze brief had ontvangen, had Du Perron zelf al zijn conclusie getrokken: op 4 april 1938 zegde hij definitief het contract op dat Querido het recht gaf van primeur. Voor Querido was dit aanleiding om helemaal niets meer van Du Perron te willen uitgeven.Ga naar eind25 Du Perron zag nu eindelijk in dat hij zich had laten leiden door een illusie. Querido had het zelfs bestaan hem f 1500, - te vragen voor de uitgave van zijn verzamelde blocnotes! Voor zo'n bedrag had je in het milde klimaat boven Soekaboemi ‘een verrukkelijk klein huis, proper en europeesch’ met honderd vierkante meter grond erbij.Ga naar eind26 Van Querido los, kon Du Perron zich gaan richten op andere uitgevers. Zo vond hij een geschikte Indische uitgever in K.E. Nix, met wie hij een hartelijke en vruchtbare relatie zou ontwikkelen. In november 1938 verscheen Multatuli, tweede pleidooi dan ook bij uitgeverij A.C. Nix & Co. | |
[pagina 867]
| |
Een ingewikkeld legaatWaar zijn boeken zo weinig opleverden en de artikelen die hij schreef nauwelijks genoeg waren voor de dagelijkse noden, was Du Perron gedwongen op zoek te gaan naar andere bronnen van inkomsten. Nu was hij na het overlijden van zijn moeder enig aandeelhouder geworden van de n.v. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen Gedong Menu. Deze Maatschappij had op 5 juli 1921 een eerste hypotheek gesloten ter waarde van f 30.000, - met een jaarlijkse rente van 7% ten laste van Emma Alida Stephanie Loonen, echtgenote van B.B.J. Crone te Tjitjoeroeg. Zoals we eerder zagen, had tante Emma in 1937 al f 11.000, - aan aflossingen betaald, zodat er nog een schuld van f 19.000, - resteerde.Ga naar eind27 Als onderpand voor de hypotheek die zij met n.v. Gedong Menu had afgesloten, had zij indertijd een stuk grond ingebracht dat zij in Buitenzorg bezat, gelegen tussen Hotel Dibbetz en een bankgebouw. Het was naar schatting 6580 m2 groot.Ga naar eind28 Omdat de hypotheek nog niet was afbetaald, was Du Perron gerechtigd zijn tante Emma te vragen het stuk grond te verkopen ter voldoening van haar schuld. Op 1 juni 1937 - Bep was in Bandoeng - bracht Du Perron een van zijn reguliere bezoekjes aan oom en tante Crone. Hun zoon Ben was ook aanwezig. Tante Emma achtte de tijd gekomen om haar visie te geven op die grondkwestie. Du Perron had haar al herhaalde malen gezegd dat hij de zakelijke kant graag door Ben liet afdoen en dat ze van hem geen last zou hebben. Zij stond er echter op hem de papieren voor te leggen van haar aflossingen aan zijn moeder. Het was ‘niet niks’ geweest! Tamelijk zenuwachtig en gespannen zei ze tegen haar achterneef, dat hij eigenlijk geen rechten meer had, want die maatschappij bestond toch ook niet meer. Nu wilde ze die grond best wel verkopen, maar dan zou hij niet alles krijgen. Ze zou, uit de goedheid van haar hart, de opbrengst met hem willen delen.Ga naar eind29 Du Perron verbaasde zich over deze redenering van zijn vroom-katholieke tante. Hij schreef aan Bep: ‘De zaak interesseert mij niet, omdat het duidelijk is dat ons leven toch niet van zulke dingen afhangt. Maar hoe treffend komt dit weer uit met de religie. Ik in haar plaats, oud zijnde en met kinderen die volmaakt voor zichzelf kunnen zorgen, zou er niet over gedacht hebben iets voor mezelf te houden.’ Ben moest zich er maar eens over buigen. Op de een of ander manier kreeg Du Perrons pleegzusje Ina lucht van de zaak. Ze had zich na haar gedwongen remigratie gevestigd in het West- | |
[pagina 868]
| |
Javaanse dorpje Plered, in de buurt van Poerwakarta. Eén keer had ze in Tjitjoeroeg haar opwachting gemaakt. Bep had toen Ina's voorkomen en brutale optreden met verbijstering gadegeslagen. Zij was namelijk ‘geschilderd in alle kleuren van de regenboog’ en had met schelle stem gesproken over ‘Slauerhoff’ en ‘Darja die nu wel wat knapper lijkt dan vroeger’. Ze had een jurk gedragen ‘bedrukt met grammofoonplaten en daar hupsch afgevallen notebalken’.Ga naar eind30 Op 6 november 1937 ontving Du Perron een schrijven van zijn pleegzusje waarin zij aandrong op verkoop van de grond en haar erfdeel opeiste.Ga naar eind31 Hij schreef haar per omgaande terug: ‘Mejuffrouw, Hierop schakelde Ina een advocaat in, die Du Perron nog van vroeger kende. Zijn naam was L.J.C. Kastelijn. Omdat er wel degelijk een legaat van wijlen mevrouw Du Perron aan Ina was, dat samenhing met de afbetaling van de schuld, stelde Kastelijn een schikking voor.Ga naar eind33 Du Perron stelde Ben Crone op de hoogte van deze nieuwe ontwikkeling. Deze reageerde vol begrip: ‘Beste Eddy, | |
[pagina 869]
| |
niet verkocht hebt. Immers alleen by te maken baten van genoemde hypotheek, zou Ina pas recht hebben van spreken en zoolang dit niet gebeurd is, dient zy het af te wachten, en kan in geen geval de zaak dwingen. Van verkoop kon echter geen sprake zijn zolang alle ter zake doende stukken nog niet terecht waren. In de loop van 1938 nam Du Perron mr. L.J. Welter (1910-1943) in de arm. ‘Kriek’ Welter, zoals hij werd genoemd, was werkzaam als adjunct-referendaris bij de Algemene Secretarie in Buitenzorg. Hij slaagde erin de hypotheekakte in de archieven op te sporen, zodat het ernaar uitzag dat de grond kon worden verkocht. Maar het feit dat dit onderpand niet op naam van Du Perrons moeder stond, maar op naam van de n.v. Gedong Menu, zorgde voor een bureaucratische complicatie.Ga naar eind35 Bij Du Perrons vertrek uit Indië in augustus 1939 was alles juridisch nog niet rond. Kriek Welter zou Du Perrons belangen behartigen, maar door het uitbreken van de oorlog is de zaak blijven liggen. Wel had Du Perron van Ben Crone een voorschot van duizend gulden gekregen. Meer zat er niet in.Ga naar eind36 | |
‘Geloof tòch aan het leven’Du Perron kreeg het geregeld op zijn heupen van de Crones en hun ‘imbeciele verheerlijking en opklaring bij elke rang en titel die er valt’. Af en toe liet hij die sfeer achter zich om een kopje thee te drinken in een pension met een koepeltje en een goddelijk uitzicht, Villa Panorama: het Feuilleraie van Tjitjoeroeg.Ga naar eind37 Daar zat hij op 2 juni 1937 te mijmeren hoe hij aan de gemaakte reis over Java en Bali zou kunnen verdienen door er een serie artikelen over te schrijven. Ook wilde hij een langer bezoek brengen aan Tjilatjap. Daar woonde nog een ver familielid, namelijk George Johan Pieter du Perron (1871-1952), wiens vader Pieter Johannes de jongste zoon was van Eddy du Perrons overgrootvader Louis du Perron.Ga naar eind38 In mei had hij zijn ‘oom George’ vluchtig gezien en afgesproken dat hij later zou komen logeren. Die belofte werd nu ingelost: hij vertrok, zonder Bep en Alain, op 21 september 1937 en was op 26 september terug in Tjitjoeroeg. | |
[pagina 870]
| |
In Tjilatjap deed de vrouw van oom George uitvoerig uit de doeken hoe ze bestolen waren. Immers, Pieter Johannes du Perron was de ‘radja van Tjilatjap’ geweest. Als enige daar wonende Europeaan had hij van alles bezeten: huizen, gronden met klappers en onbebouwde grond. Er waren allerlei eigendomspalen die daarvan tot op de dag van vandaag het bewijs vormden. s.s.-station, b.p.m., kerkhof: het was allemaal ‘duPerrons-grond’. Maar op een dag was het gevecht begonnen. Iemand van het bestuur wilde een riool aanleggen vlakbij het erf van de Du Perrons. Tante wilde daar een stokje voor steken, maar toen de zaak werd uitgezocht, waren alle verkoopakten onvindbaar. Pieter Johannes verscheen haar in een droom en breidde zijn armen links en rechts uit om de omvang van zijn bezit aan te geven. Het was allemaal duPerrons-grond, maar het gouvernement had die grond verkwanseld. Ze waren beroofd door Chinezen en Javanen in samenwerking met het gouvernement en het kadaster. Tante klampte zich vast aan de illusie dat er op een dag gerechtigheid zou geschieden: ‘Er zijn inlanders die zweren wilden dat alles van oude duP. was. Er zijn Chinezen die narekenen hoeveel er teruggegeven moet worden. Zaak v. millioenen!’ Men had haar altijd voorspeld dat zij rijk zou worden. Oom was nooit rijk geweest. Veertig jaar lang was hij van zijn erfenis beroofd en hij reed nu in een sadootje rond, terwijl de dieven auto's bezaten. Eddy du Perron luisterde naar zijn furieuze tante en knikte op de juiste momenten. Het verhaal klonk hem bekend in de oren. Het was een verhaal dat hoorde bij zijn familie, een verhaal in het genre ‘poëtische kolder’. Hij zag er de poëzie van de provincie in, de vervorming van de provincie.Ga naar eind39 Zelf moest hij zeker niet aan dit soort illusies blijven hangen, maar op zoek gaan naar een betrekking.
Op zondag 13 juni 1937 maakte Du Perron kennis met dr. F.R.J. Verhoeven (1905-1987), die sinds 1936 als landsarchivaris de leiding had over het Landsarchief van Nederlandsch-Indië. Verhoeven was al over Du Perron onderhouden door Hein Groeneveldt en Feicko Tissing. De kennismaking met Du Perron vond plaats tijdens een etentje in de Chinese wijk Glodok, waarbij ook mevrouw Verhoeven en Feicko Tissing en zijn vrouw aanwezig waren. Na het eten gingen ze naar een balavond in Hotel Des Indes, waar ze tot twee uur 's nachts bleven. Voor een aanstaande reorganisatie van het archief kon Verhoeven met ingang van 1 januari 1938 enkele daggelders in dienst nemen. Hoewel hij eigenlijk eerder aan de slag wilde, nam Du Perron graag een optie op dit baantje. Zijn aanstaande chef was hem beschreven als ‘dikdoenerig’, maar dat viel erg mee. Hij behoorde | |
[pagina 871]
| |
zeker niet tot de Indische prollen en Du Perron dacht dat hij goed met hem zou kunnen opschieten.Ga naar eind40 Op het moment dat hij met Verhoeven sprak, bestond ook nog de mogelijkheid dat er op 1 juli of 1 augustus een baantje bij Justitie zou vrijkomen. Toen dat niet doorging, leefde Du Perron toe naar het archiefbaantje als een welkome onderbreking van zijn gesappel als scribent. Hij zou als daggelder zes gulden per dag verdienen, wat neerkwam op f 165, - traktement per maand. In het dure Batavia waar hij dan zou moeten gaan wonen, was dat niet veel, maar alle beetjes hielpen.Ga naar eind41 In de tussentijd zou hij de fundamenten leggen voor zijn reeds lang voorgekookte serie novellen De Onzekeren. Het eerste verhaal zou gaan over de achttiende-eeuwse Friese regent Onno Zwier van Haren. Daarna zouden verhalen volgen over Dirk van Hogendorp, een kleinzoon van Van Haren, en verhalen over Napoleontische officieren.Ga naar eind42 Omdat Bep zich in Tjitjoeroeg niet erg lekker voelde, besloten de Du Perrons het huis van de Crones te verlaten. Voordat ze zich in het warme Batavia zouden vestigen, zouden ze eerst een paar maanden in het hooggelegen Garoet gaan wonen. Du Perron verheugde zich er bij voorbaat op. Het vriendelijke bergstadje was zeer in trek bij toeristen, die het de bijnaam ‘mooi Indië’ hadden gegeven. Het landschap van Garoet deed Du Perron denken aan smaragd, maar de vlakte van Leles, voordat je Garoet binnenreed, was vaak een topaas.Ga naar eind43 Bij een verkenning van het stadje hadden de Du Perrons ontdekt dat Hotel Papandajan vol pension aanbood voor f 160, - per maand voor hen drieën. Daarvoor hadden ze dan twee ruime kamers en een voorgalerij met stromend water. Dit was minder dan ze in Tjitjoeroeg moesten uitgeven aan huur, voedsel, bedienden, enz.Ga naar eind44 Bep zag uit naar Garoet als naar een therapie. Zij en Eddy zwoeren elkaar een dure eed dat ze met niemand zouden aanpappen en vooral planters uit de weg zouden gaan. ‘Geen lullerij meer over de prachtige opkomst van Duitschland met deze bulkende idioten, of over traktement.’Ga naar eind45 Op 13 oktober 1937, aan het begin van het regenseizoen, namen ze hun intrek in Hotel Papandajan. Het viel niet mee. Garoet kon ‘een waar tochtgat’ zijn als ‘de wind van de bergen’ loskwam.Ga naar eind46 Misschien was het de overgang die hun parten speelde. Het ergste was echter dat Bep na een goede week ‘compleet overstuur’ was. Du Perron meldde het nieuwe malheur aan Ter Braak: ‘Alles valt haar tegen; met de bedienden omgaan kan ze absoluut niet, want die ergeren haar; de menschen vindt ze hier vrijwel doorloopend afschuwelijk, Batavia is voor haar een “cloaak”, ver- | |
[pagina 872]
| |
der is het heele klimaat hier - maar zeker op Batavia - voor haar een hel; en zij gelooft dat ze hier “manisch-depressief” zal eindigen.’Ga naar eind47 Het was in deze ellendige toestand dat Du Perron zijn laatste gedicht schreef. Ook in zijn begintijd in Tjitjoeroeg had zijn dichtader gevloeid. Hij had toen negenentwintig strofen geschreven van de poëtische vertelling De grijze dashond. Dit was in grote trekken een nocturnaal gedicht geweest en hier in Garoet ontstond, als het ware de profundis, opnieuw een nachtgedicht, met toch nog een schijnsel van hoop: Garoet bij nacht
Drie palmen in het duister, drie palmen in de wind.
Gefluister, klein gefluister, klanken die men verzint.
De maan is door de wolken bedekt, bedekt: een schicht
treft, onder 't zwarte kolken, soms 't hele nachtgezicht.
Damars, ketapangbomen zijn angstig saamgeplet,
boven wat men hoort stromen, tot een kompakt boeket.
Daarachter zijn de bergen versmolten met de lucht,
en wat zich moest verbergen is lang daarheen gevlucht.
Het dorp is hier gebleven, vervaald en uitgespreid.
Geloof tòch aan het leven, het heeft ons soms verblijd.
Nog klinken paardehoeven, nog doet hier wat hij kan,
met ratels voor de boeven, een soort van klepperman.
Vergaan doet elke luister, met de ogen van het kind.
Gefluister, o gefluister. Drie palmen in de wind.Ga naar eind48
‘Geloof tòch aan het leven’: Bep bezat dat geloof wel, maar niet in Indië.Ga naar eind49 Du Perron stelde nu alles in het werk voor een terugkeer naar Europa.Ga naar eind50 Hij hield zijn hart vast wanneer ze in het warme Batavia moesten wonen. Dát zou voor Bep pas de ware hel zijn! Wel had zij het over Bandoeng gehad als mogelijke woonplaats, want daar voelde zij zich altijd veel vitaler. Moesten ze er dan een dubbele huishouding op nahouden? Ter Braak gaf zijn vriend het dringende advies een jaar lang dat archiefbaantje te | |
[pagina 873]
| |
doen, dan kon hij bij terugkeer in Europa ten minste terugvallen op een getuigschrift.Ga naar eind51 Toch was het Ter Braak die hem spoedig daarna kon wijzen op een mogelijkheid die misschien wel beter was: Victor van Vriesland zou per 1 januari 1938 vertrekken als letterkundig redacteur van de nrc. Ter Braak had meteen een brief geschreven aan hoofdredacteur P.C. Swart om Du Perron voor het baantje aan te bevelen. Hij had onder meer Du Perrons kronieken in het Bataviaasch Nieuwsblad genoemd als ‘voortreffelijke exposé's, die duidelijk en boeiend zijn’.Ga naar eind52 Du Perron had er wel oren naar. Mede gezien Beps toestand was een terugkeer naar Europa een welkom perspectief. Hij stuurde Swart een sollicitatiebrief en voegde er al zijn Bataviase kronieken bij.Ga naar eind53 Het was vergeefse moeite, want de nrc had zijn zinnen gezet op Simon Vestdijk, hoewel deze niet had gesolliciteerd.Ga naar eind54 Van Vriesland had Greshoff desgevraagd al laten weten dat hij bereid was te wijzen op Eddy's ‘groote begaafdheid’, maar hij zou weinig kans maken, omdat ‘zoowel zijn richting als zijn toon weinig overeenkomen met wat de Hoofdredactie zoekt’.Ga naar eind55 Zodra Du Perron hoorde dat de voorkeur uitging naar Vestdijk had hij er vrede mee. Op 1 januari 1938 schreef hij Vestdijk een brief waarin hij hem op voorhand feliciteerde met zijn benoeming en tegelijk zijn diensten aanbood als freelance medewerker. Door de brouille met Van Vriesland na ‘die idiote Slauerhoff-opstokerij’ had hij de laatste jaren geen besprekingen meer aan de nrc bijgedragen. Dat chapiter kon nu dus worden afgesloten.Ga naar eind56 Op 19 mei 1938 verscheen Du Perrons eerste recensie onder het nieuwe bewind.Ga naar eind57 Ook Bep, die wel mondjesmaat voor de nrc was blijven schrijven, voelde zich gestimuleerd om meer besprekingen op zich te nemen.Ga naar eind58
Er zat voor de Du Perrons niets anders op dan er voorlopig maar het beste van te maken in Indië. Na Bep was ook Eddy du Perron zelf weer gaan sukkelen met zijn gezondheid. In Garoet kwam aan het licht dat hij een amoebedysenterie had opgelopen. De amoeben waren bestreden met een emetinekuur, waartoe hij elke ochtend een prik kreeg toegediend. Pijnlijker was een negenoog die met een zuigklok moest worden schoongemaakt. Ten slotte had hij op bed gelegen met een vijfdaagse koorts.Ga naar eind59 Door zoveel ongemak en ziekte bezocht, slaagde hij er niet in twee verhalen van De Onzekeren te schrijven, zoals hij zich had voorgenomen. Maar wel lukte het hem het eerste verhaal te schrijven, althans in een eerste versie, en een deel van het tweede verhaal.Ga naar eind60 Het Garoetse isolement kwam Du Perron goed uit: hij kon zich volledig | |
[pagina 874]
| |
concentreren op de achttiende-eeuwse geschiedenis die de grondslag vormde van zijn verhaal. Maar Bep en hij waren in Garoet niet van alle contact verstoken; al spoedig hadden ze kennis gekregen aan een zeventigjarige oud-planter, Jack de Voogt, die getrouwd was met Anna Blume, een zesentwintigjarige van gemengd bloed die luisterde naar de roepnaam Enny. De planter was een groot liefhebber van Greshoffs gedichten, waarvan hij de mooiste door zijn vrouw liet overschrijven. Tevens was hij steward bij de plaatselijke renvereniging. Enny de Voogt-Blume was een bewonderaarster van het werk van Du Perron, waarmee ze had kennisgemaakt op de kweekschool in Soerabaja.Ga naar eind61 Zolang ze niet over politiek praatten, kon Du Perron het goed vinden met planters; vermoedelijk behoorde Jack de Voogt tot de categorie van de kleurrijke figuren met de mooie verhalen. Maar absoluut allergisch was Du Perron voor de dame die hem zo bewonderde en die door Bep wat ‘groezelig’ werd gevonden. Enny de Voogt-Blume nam het gezin Du Perron mee op sleeptouw naar bezienswaardigheden in de buurt, zoals de stomende Kawah Kamodjang op de westelijke helling van de Goentoer en het heilige meer van Leles.Ga naar eind62 Na het vertrek van de Du Perrons uit Garoet liet Enny de Voogt hen niet los. Zo troonde ze Bep en Alain mee naar de paardenrennen in Buitenzorg, nadat Eddy zich haastig uit de voeten had gemaakt. Ze dacht ook erg na over zijn lot en stelde hem voor om starter bij de races te worden. Het was een ideale betrekking met veel vrije tijd en een zeer redelijk salaris! Het was niet precies het baantje waar hij op zat te wachten.Ga naar eind63 |
|