E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
II
| |
[pagina 108]
| |
ploiteerd, maar het is de vraag of Eddy al meteen toestemming kreeg om naar de film te gaan. Vlak naast de bioscoop was ‘een smerige inlandse gang waarin men na twee stappen volledig opgeslokt was’. Hier amuseerden de militairen van het garnizoen zich met inlandse deernes. Maar het jongetje dat dit allemaal registreerde was nog sterk ‘het kind uit Balekambang’, waarvan de verteller van Het land van herkomst opmerkt: ‘[...] nog altijd is het een kind en ik voel dat hij wacht tot ik hem afdoe. Hij staat, een beetje bleek van de doorgestane malaria, een beetje pafferig maar met grote zwarte ogen, in zijn geboortehuis als een pop die weer opgenomen moet worden, en ik moet weer “ik” zeggen terwijl ik hem voortbeweeg.’Ga naar eind4 Aan dit beeld beantwoordt de Eddy van de staatsieportretten die op zijn twaalfde verjaardag zijn gemaakt: een stille jongen in een matrozenpakje, met rijglaarsjes aan, een beetje uitdrukkingsloos poserend met een strooien hoed in zijn hand, of een broeierige blik werpend vanachter een lessenaar met boeken - foto's waaruit weinig levensvreugde spreekt. Het kind uit Balekambang moest zijn houding tot de hem omringende wereld opnieuw bepalen. Zijn boeken bleven zijn grootste vrienden, maar in zijn leeshonger ontwikkelde hij zich ook steeds meer tot een eenzaat. Hij had maar één vriend, de eerder genoemde pleegzoon van mevrouw Koch: Emiel Sassen, ‘een halve idioot’ die twee jaar ouder was maar twee klassen lager zat.Ga naar eind5 Samen met Emiel rookte Eddy stiekem zijn eerste sigaretjes, wat leidde tot een woordenstrijd met B. Erkelens, een gepensioneerd assistent-resident, die staande in de voorgalerij van zijn woning de jongens had betrapt. Du Perron heeft verscheidene malen de anekdote opgehaald dat Erkelens het niet kon laten de jongens bestraffend toe te spreken: ‘[...] opmerkingen als: - Je moet maar flink sigaretten roken, dan zal je wel gauw Goeverneur-Generaal worden. - Toen wij rustig doorgingen riep hij zijn zoontje [Johan] naast zich, om hem op strenge en plechtige toon te verbieden met ons om te gaan. Toen Johan “ja, pa” gezegd had en verdwenen was, maakte hij nieuwe opmerkingen o.a. dat ik een pak op mijn broek moest hebben. Ik werd toen opeens kwaad en zei dat mijn vader dat wel doen zou en dat die hèm daarvoor niet nodig had, waarop hij grommend uit zijn voorgalerij verdween. Ik riep hem toen zoiets als “oud mispunt” na, wat veel bedierf van het waardige karakter van mijn wederwoord.’Ga naar eind6 | |
[pagina 109]
| |
De Broederschool: eerste vernederingenEddy's ouders zullen niet erg rouwig zijn geweest om Dora's vertrek. Nu mevrouw Koch zich met Emiel in enkele logeervertrekken van het herenverblijf had genesteld, was Tjang Pichel te veel: er konden niet twee dames tegelijk in de gunst staan van de vrouw des huizes.Ga naar eind7 Daar kwam bij dat ook de ‘oude vooroordelen’ van de Du Perrons weer een woordje gingen meespreken: de sfeer van de kleine Indo's uit de buurt werd schadelijk geacht voor het herenzoontje. Evenals vroeger, toen Eddy op het Ursulinen-instituut was gedaan, zag moeder in de ‘katolieke sfeer’ een gunstig tegenwicht tegen kwalijke invloeden. Dus moest hij naar de Broederschool St. Aloysius, die zich bevond aan de noordoosthoek van het statige Koningsplein, in de chique buurt Weltevreden.Ga naar eind8 De afstand was geen bezwaar, want Eddy kon samen met Emiel reizen. Samen liepen ze door het Chinese kamp naar de halte van het boemeltreintje. In de trein heerste de uitgelaten stemming van kinderen die op verschillende scholen gingen en elkaar elke dag op hetzelfde tijdstip tegenkwamen. Volgens Het land van herkomst vatte Arthur Ducroo tijdens de dagelijkse ritten een stille verliefdheid op voor ‘een meisje van misschien 16 jaar, van een germaanse schoonheid: fors en rozig’. Zij heette Marie Louise Noordhoorn (1896-1988), maar stond bekend als Mary Elwanger omdat ze in de wijk Oud-Gondangdia bij haar grootmoeder Elwanger woonde.Ga naar eind9 In de roman wordt beschreven hoe de kleine jongens door een grotere jongen worden opgestookt om ‘Sara, je rok zakt af’ te zingen telkens als Mary uitstapt. Na enige tijd heeft zij schoon genoeg van dit kinderachtige gedoe, zij springt dan ook steevast als eerste uit de trein. In zijn verlangen te tonen dat hij haar mindere niet is, doet de verliefde Arthur haar na, maar hij waagt het niet haar aan te spreken. Op een dag, terwijl de trein nog in volle vaart is, zegt Mary tegen het blaagje dat altijd een treeplank lager voor zijn sprong gereed staat: ‘Spring er nù uit als je durft.’ Arthur laat zich niet bidden. Hij belandt naast de wielen van de trein en voelt de wind van de wagens boven zich. Hij komt er met de schrik van af, maar omdat men denkt dat er iemand onder de wielen is geraakt veroorzaakt het incident de nodige consternatie. Mary had hem bij het uitstappen ernstig aangekeken; als ze elkaar bij de terugreis weer op het station treffen, gaat ze meteen op hem af en vraagt of hij zich niet heeft bezeerd. Het is nogal een afgang voor Mary's stille aanbidder, die bovendien van haar te horen krijgt dat hij had gelachen ‘als een mager speenvarken dat geslacht wordt’. Verder dan deze ‘toenadering’ komt het niet. | |
[pagina 110]
| |
Het debacle met Mary stelde echter nog niets voor vergeleken bij de vernederingen die Eddy moest ondergaan op de Broederschool. De schoolleiding ging ervan uit dat hij dankzij het gedegen onderwijs van zijn vader een intellectuele voorsprong had opgebouwd. Eddy werd dan ook in de voorlaatste klas geplaatst, bij jongens van zijn eigen leeftijd en iets ouder.Ga naar eind10 Het bleek te hoog gegrepen: hij vond de weg niet in de radicaal nieuwe leerboeken waarmee men werkte. In Het land van herkomst grijpt de verteller deze ervaring van de jonge Ducroo aan voor een ideologisch gekleurde tirade tegen het klassikaal onderwijs.Ga naar eind11 Maar dat poetst niet weg dat het herenzoontje en moederskind zich moet hebben gedragen als een onaangepast, verwend mormel. De verteller van de roman formuleert het tamelijk heroïsch door te zeggen dat Arthur Ducroo dit eerste jaar zijn ‘strijdmetode’ nog moest leren. Zijn zelfvertrouwen liep een flinke deuk op, omdat hij niet goed wist ‘uit welke hoeken de slagen konden vallen’. Het liep uit op een grote vernedering: hij bleef dat jaar zitten. Op ander gebied was de vernedering erger: Eddy miste het gevoel van prestige dat hem aan de Zandbaai als vanzelfsprekend was toegekend door zijn inlandse kameraadjes. Op de Broederschool moest elke jongen bewijzen dat hij zijn mannetje stond en hij bleek nu eenmaal te behoren tot de fysiek zwakken. Desondanks stond zijn trots hem niet toe om na een verloren gevecht het gebruikelijke ‘excuus’ uit te spreken. Eens trachtte hij zijn geschonden prestige op te vijzelen met zijn bewering dat hij eigenlijk van adel was, maar hij werd op hoongelach onthaald. Een andere keer had hij, tot het uiterste getergd, maar liefst acht gevechten besproken voor later op de dag. Misschien had hij zichzelf de rol van Brigadier Gérard toegedacht, maar in tegenstelling tot deze held van Conan Doyle oogstte Eddy roem noch eer. Het aantal tegenstanders kwam hem bij nader inzien toch wat overdreven voor en hij maakte zich stilletjes uit de voeten ‘onder de bomen op het trottoir naar het station’. Vanaf dit moment deinsde hij terug voor elke uiting van branie en was zijn houding ‘bijna zonder uitzondering laf’: ‘ik was onderdanig zodra er gevaar was dat het op stompen uitliep, zodra woorden alleen niet meer telden’.Ga naar eind12 Hij moet zich op de Broederschool heel eenzaam hebben gevoeld; Emiel zat in een andere klas.
Buiten de school kreeg Eddy omgang met de grote jongen uit de trein die het kleine grut had aangezet om ‘Sara, je rok zakt af’ te zingen. Hij heette Anton de Leon en woonde in de Indobuurt, vlakbij de Rehobothkerk. Eddy en hij deelden een passie voor het verzamelen van de ‘platte boekjes met schreeuwend gekleurde omslagen’ die in de plaats van ‘De | |
[pagina 111]
| |
Wilsons’ waren gekomen: Lord Lister, Nick Carter en Buffalo Bill. Terwijl Eddy nog geheel en al opging in de avonturen van deze helden, bekeek Anton ze met enige distantie. Het kwam als een schok toen Anton zich de gentleman-dief Lord Lister voorstelde in geslachtelijke vereniging met de jongedame die in het verhaal verliefd was op hem. Weliswaar had Eddy van Kiping en zijn speelkameraad Ading vernomen wat er tussen man en vrouw mogelijk was, maar die kennis was op een abstract niveau gebleven. De cruë werkelijkheid van ‘neuken’ als ‘het enige waar het op aan komt’ trof hem als een bliksemslag. Voor de verbaal begaafde jongen wekte het woord ‘ontmaagding’, waar Anton met sardonisch plezier over uitweidde, de indruk van iets verschrikkelijks, ‘met iets onafwendbaars erin, iets van de ergste ramp’. Niettegenstaande zijn verliefdheden had Eddy tot dusver zijn natuurlijke kuisheid behouden. Maar plotseling stond hij voor de afgrond van het seksuele leven.Ga naar eind13 | |
Gouvernementsschool: het kiezen van een houdingToen op een goede dag mevrouw Koch en haar pleegzoon Gedong Menu verlieten, werd de Broederschool voor Eddy in zijn eentje te ver gevonden. Hij werd op de Gouvernementsschool in Meester Cornelis gedaan, ten zuidoosten van de Lammerslaan. Eddy besefte dat hij de kans had om met een schone lei te beginnen. Hij besloot harde confrontaties tot elke prijs te vermijden en koos doelbewust voor een behoedzame benadering.Ga naar eind14 Van diverse medeleerlingen op deze school zijn observaties overgeleverd die dit in de roman gegeven beeld bevestigen en aanvullen. Ton Scheffer (1899-1997) noemde Eddy ‘een klein fors manneke, dat zich zeer afzijdig hield en zich niet bemoeide met sportactiviteiten’.Ga naar eind15 Eddy's vriend Wim van Reijen (1899-1985), die een klas lager zat dan hij, zag hem als ‘een bleek, pafferig jongetje’ dat mooi kon tekenen. Hij bleef afzijdig en deed niet mee aan spelletjes. Hij liep scheef.Ga naar eind16 Voor en tussen de lesuren zat Eddy ‘bij voorkeur op een van de gaanderijen [...] die bij de Indische scholen gebruikelijk waren. Altijd aan het lezen, met een van huis meegenomen boek, van Jules Verne, van Paul d'Ivoi, van Ferry, van alles wat toen avontuurlijk en exotisch was. De jongen kreeg ook van huis boterhammen mee, waar zorgvuldig de korstjes van waren afgesneden. Al lezend at hij het brood op. Aan het afvegen van zijn vingers kwam hij dan niet toe. Dus gingen bladzij na bladzij van het boek van onderen vetvlekken vertonen, maar dat liet de jonge leeswolf volmaakt onverschillig.’Ga naar eind17 | |
[pagina 112]
| |
1. Deel van Meester Cornelis met Gang Menu en ‘landh[uis]’ (= Gedong Menu), de woning van de assistent-resident tegenover Gang Boengoer, het Chinese kamp, de Oude Kerk, de Gouvernementsschool, Rawa Bangkè en stations.
Naar kaart Topografisch Bureau, Batavia 1904. | |
[pagina 113]
| |
2. Zijn vader, Charles Emile du Perron, in zijn Indische glorietijd.
3. Zijn moeder, Marie Mina Madeline Bédier de Prairie, gevierde plantersvrouw.
4. Jules Edouard van Polanen Petel, Madelines eerste echtgenoot, met zoon Oscar.
| |
[pagina 114]
| |
5. Plantersfeest in Parakan Salak, 1886. Du Perron sr. rechts vooraan met een trom tussen de knieën.
6. Geboortehuis Gedong Menu te Meester Cornelis, omstreeks 1900.
| |
[pagina 115]
| |
7. Charles en Madeline du Perron met hun zoontje Eddy en de min Niah.
8. Bureau van vader, Gedong Menu
| |
[pagina 116]
| |
9. Meester Cornelis, eindpunt stoomtram.
10. Dora Pichel (1911), Eddy's speelkameraadje en kindermeisje.
11. In villa Tinggalsari, Tjitjoeroeg 1904.
12. De Zandbaai bij Poelo Mandra. (Foto Wijnand Kerkhoff, Tjiandjoer)
| |
[pagina 117]
| |
13. Woonhuis in Balekambang (Zandbaai), 1906. Met zijn ouders en een gast.
14. Brug over de Tjikarang, tussen Lengkong en Tjitjoeroeg.
| |
[pagina 118]
| |
15. Op de leeftijd van acht jaar.
16. Schildpadden op het strand. Zandbaai, Pangoembahan.
17. Illustratie uit Robinson Crusoë met het ‘beklemmende’ onderschrift.
18. Huis van Wa Gedah, Soekaboemi; Wa Gedah staat links vooraan.
| |
[pagina 119]
| |
19a en b. Jeugdtekeningen van Du Perron.
20. Illustratie uit Gabriel Ferry, De woudlooper.
21. De komeet in de vorm van een naakte vrouw, met lang blond haar; uit Camille Flammarion, La fin du monde.
22. Met zijn baboe Alima, Tjigentoer 1912.
| |
[pagina 120]
| |
23. Moeder met haar zonen Oscar en Eddy, haar schoondochter Erna en kleinzoon Eddy, ± 1914.
24. Op de leeftijd van dertien of veertien.
25. Wim van Reijen, de ‘Athos’ in het musketiersspel.
26. Godvruchtige tante Jeanne.
27. Omslag van Pierre Souvestre & Marcel Allain, Fantômas.
28. Fientje de Feniks, slachtoffer van W.F. Gramser Brinkman.
| |
[pagina 121]
| |
29. Illustratie uit Cosinus, Kippeveer of het geschaakte meisje.
30. Op een chaise longue.
31. Oom Van Lennep.
32. Julie van Lennep, 1917.
33. Julie van Lennep (midden) en Henk Buurman: ‘Haar verloofde had een lang benig gezicht en dicht bij elkaar staande blauwe ogen; daar hij ook nog volle lippen had leek hij op een domme Sherlock Holmes.’ (Het land van herkomst)
| |
[pagina 122]
| |
34. Zwembad Tjihampelas, 1917: Phely Jordaan, Eddy du Perron, onbekend.
35. Zijn ouders, met ongeïdentificeerde gasten.
36. Mr. Th. Thomas, journalist en schrijver.
37. Bandoeng 1918, v.l.n.r. Ph. Vos, W.S. Gomm, Eddy du Perron, Keesje Mac Gillavry.
38. Jeugdvriend Ferdy de Grave.
| |
[pagina 123]
| |
39. Edy Batten (midden). In 1919 aan Du Perron gezonden, bijschrift op achterkant: ‘Ils te donnent des rendez-vous. Soebiakto; Arhur E. Batten.’
40. Hetty Pino (waarschijnlijk).
41. Bandoeng ± 1919.
42. Bandoeng ± 1919.
| |
[pagina 124]
| |
43. Karel Wybrands.
44. Spotprent van Du Perron in Nieuws van den Dag voor Ned. Indië, 9 september 1919.
45. Bruiloft van Jules van Lennep en Nini Schaerer, Bandoeng, 26 februari 1920. Vooraan v.l.n.r. B.B.J. Crone, M.M.M. du Perron, Cato van Lennep, Erna van Polanen Petel; achteraan: Ch.E. du Perron, Marguerite van Lennep, E.D.G. van Lennep, Oscar van Polanen Petel, bediende, Nini Schaerer, Jules van Lennep, Eddy du Perron.
| |
[pagina 125]
| |
46. Op de Kangean-eilanden; v.l.n.r. Jane Beynon-Dom, dochter Ivonne, Eddy du Perron, dokter Fanggidaej, Paul Beynon.
47. Klimaatschieten in de archipel, 14 maart 1920. Du Perron, Paul Beynon, dokter Fanggidaej.
48. Dokter Fanggidaej injecteert een patiënt met neosalvarsan.
49. Met Phely Jordaan.
50. Kali Bening bij Magelang, 18 april 1920, met Gonda (links) en Olga Jordaan.
| |
[pagina 126]
| |
51. De beruchte oplichtster Marietje van Oordt.
52. Als assistent-bibliothecaris, met collega Mas Patah.
53. P. Gediking, Du Perrons chef bij het Bataviaasch Genootschap.
54. Voor het Museum van het Bataviaasch Genootschap, april 1921.
| |
[pagina 127]
| |
55. Tentoonstelling op het Java-congres, 16 juni 1921.
56. Feicko Tissing.
57. Adé Tissing.
58. An van Padalarang, een courtisane van allure.
59. An van Padalarang, een courtisane van allure.
60. Olga en Gonda Jordaan.
61. Pleegzusje Ina.
| |
[pagina 128]
| |
62. Afscheidsmaal op de Groote Lengkongweg te Bandoeng, 24 juli 1921. V.l.n.r. Eddy du Perron, Olga Jordaan, M.M.M. du Perron, Gonda Jordaan, Julie van Lennep (waarschijnlijk), E.D.G. van Lennep, Truus van Lennep (waarschijnlijk), Ch.E. du Perron.
| |
[pagina 129]
| |
Al had Eddy zich voorgenomen op zijn nieuwe school botsingen te vermijden, zijn resoluut-afzijdige gedrag moest wel opvallen. Hij werd dan ook door andere jongens uitgedaagd. Zijn speciale vijand werd Johan Erkelens (geb. 1900), de zoon van de gewezen assistent-resident die zo braaf had toegezegd elke omgang met Eddy en Emiel te mijden. Daar hield Johan zich anders niet aan, want hij had Eddy nog voordat hij op de Gouvernementsschool kwam op straat aangeschoten en gevraagd of hij ‘een grote’ had. Het herenzoontje had niet meteen begrepen wat de ander bedoelde en had zich daarmee meteen gediskwalificeerd. Bij een andere gelegenheid voegde Johan hem in het bijzijn van andere jongens een beledigende opmerking toe. Eddy zei iets terug, waarop Johan dreigend op hem af kwam. Stokstijf wachtte Eddy zijn komst af, het kleine zweepje dat hij toevallig in de hand had stevig omknellend. Hij was van plan om zijn uitdager zodra hij hem genaderd was keihard in zijn gezicht te striemen. Maar ineens sprong een van Johans vriendjes tussen hen in en duwde Johan krachtig achteruit. Eddy was verbluft dat de kleine, smalle jongen zoiets durfde, want Johan was veel sterker. Eens stelde een medeleerling hem de vraag waarom hij altijd boeken las over vechten, maar zelf nooit vocht: ‘Ik bleef hem het antwoord schuldig en ik vroeg het mij zelf met schaamte af.’Ga naar eind18 Niet veel later vond Eddy een alternatief voor het vuistgevecht. Hij had De drie musketiers gelezen en verzon ‘een spelletje dat een variant was van het roversspel, maar waarbij met bamboedegens geschermd werd’. Dit spel lag hem wel en hij vervulde altijd de rol van de gangmaker der drie musketiers, D'Artagnan, terwijl zijn beste vriendje Wim van Reijen altijd Athos was.Ga naar eind19 Het spel werd niet bij school gespeeld, maar met enkele geselecteerde vriendjes in en rondom Gedong Menu. Uitnodigingen om elders mee te doen aan sport en spel sloeg Eddy bijna altijd af. Als zijn vader in de buurt was, hield hij zich helemaal gedeisd. Maar dit had juist een averechts effect: de kwaaie Duup had in de gaten gekregen dat zijn zoon een lafaard was. Daarom las hij hem vaak de les waar zijn vriendjes bij waren, zeggend dat hij maar een voorbeeld moest nemen aan zijn kornuiten! Deze geneerden zich voor de onbehouwen wijze waarop Eddy's vader zijn standpunten kenbaar maakte.Ga naar eind20 Volgens de broer van Wim van Reijen lag Eddy ‘altijd overhoop met zijn vader, die hem altijd kleineerde, hem stommeling noemde enz.’.Ga naar eind21 | |
[pagina 130]
| |
Lectuur: detectives, gentleman-inbrekers, musketiersBehalve het leesvoer dat hij ruilde met Anton de Leon las Eddy ook romans en verhalen van wat hoger niveau. In het ‘kantoortje’ dat hij van zijn ouders mocht gebruiken bracht een zekere Eugène Peeters hem Het geheim van de gele kamer. Eugène had dit boek gekaapt van zijn broer.Ga naar eind22 De auteur van Le mystère de la chambre jaune (1908), Gaston Leroux (1868-1927), heeft met Le fantôme de l'opéra (Het spook van de opera) wereldfaam verworven. Leroux' scheppingen horen tot het genre van de politieroman, dat - als een subgenre van de negentiende-eeuwse populaire roman - uitdrukking gaf aan de Belle Époque met al zijn vreugden en decepties, zijn onrecht en hoop.Ga naar eind23 De politieroman maakte vooral grote opgang in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog: Leroux' avonturen van Rouletabille begonnen in 1908 te verschijnen, Leblancs eerste boek over de gentleman-inbreker Arsène Lupin verscheen al in 1906, Zigomar van Léon Sazie in 1908-1909 en ten slotte de serie Fantômas-boeken van het duo Souvestre/Allain (1911-1913). Vaak spelen lichtelijk anarchistische personages de hoofdrol; zij prijzen de vrijheid en het avontuur aan, bestrijden misbruik en dwalingen van autoriteiten en sanctioneren moed en heroïsch optreden. Het staat vast dat Eddy du Perron zeer onder de indruk was van de avonturen van Joseph Rouletabille. Dáár kon hij zich mee identificeren: een achttienjarige reporter van een Parijs' dagblad, die misdaden oploste waar de professionelen niet uitkwamen! In het tweede hoofdstuk van Le mystère de la chambre jaune schetst de verteller Rouletabilles entree in de wereld van justitie. Hij wordt afgeschilderd als een jongeman van ‘een wakkere en originele intelligentie’ die - hoewel vaak vrolijk van aard - ‘buitengewoon serieus was voor zijn leeftijd’ en die tot diepe droevigheid kon vervallen wanneer een bepaalde kwestie zijn aandacht vroeg. Rouletabille gebruikt soms het pseudoniem Joseph Joséphin. Du Perron heeft in het begin van de jaren twintig enkele schetsen gepubliceerd onder de schuilnaam ‘Joseph Joséphin’, waarmee hij een verkapte hulde bracht aan zijn jeugdheld. Naar tegenwoordige opvattingen is de roman Le mystère de la chambre jaune nogal wijdlopig, met veel lange redeneringen vol herhalingen van details, die telkens onder een andere belichting worden bekeken.Ga naar eind24 De verrassende uitkomst van Rouletabilles speurwerk is, dat de geheimzinnige moord in de gele kamer gepleegd is door Frédéric Larsan, de politie-inspecteur die officieel is belast met het onderzoek. Hij is echter de doodgewaande schurk Ballmeyer. In de loop van het onderzoek | |
[pagina 131]
| |
tracht hij de jeugdige journalist buiten gevecht te stellen door een narcoticum in zijn drankje te mengen, maar die heeft dat natuurlijk door. Rond dezelfde tijd maakte Eddy kennis met Arsène Lupin, de ‘gentleman-cambrioleur’, het Franse antwoord op Sherlock Holmes en J.A. Raffles.Ga naar eind25 Arsène Lupin is niet het soort inbreker dat zorgvuldig zijn sporen uitwist. Integendeel, als er iemand is verdwenen of als er een diefstal is gepleegd, wijzen alle indicaties meteen in zijn richting. Arsène Lupin is de ‘Robin Hood’ van de Belle Époque, die de zwakken steunt en de spot drijft met het establishment, met name de inspecteur die altijd achter hem aanzit.Ga naar eind26 Voor een jongen van Eddy's leeftijd had L'aiguille creuse (De holle naald) een bijzondere aantrekkingskracht, omdat de held in deze roman niet zozeer Arsène Lupin is als wel de amateur-detective Isidore Beautrelet, een beleefde scholier met ogen die stralen van intelligentie. Een soort Rouletabille dus, maar nog iets jonger. Op het lyceum heeft Beautrelet zich een reputatie verworven als scherp waarnemer, wat hem tot concurrent maakt van de inspecteur en tot rivaal van Herlock Sholmès.Ga naar eind27 Zo heeft Isidore Beautrelet meteen door dat er na een inbraak vier schilderijen van Rubens zijn gestolen, maar dat Lupin ze door kopieën heeft vervangen. Als hij is doorgedrongen tot de ‘holle naald’, een paleis binnen een grot waar Lupin zijn geheime schuilplaats heeft, geeft deze toe nog nooit zo'n geduchte tegenspeler te hebben gehad. Het wordt in Lupins domein nog bijna een gezellig onderonsje: Lupin weidt uit over zichzelf en zijn drijfveren. Het is hem om het Avontuur begonnen, hij wijst het brave burgerleven van Jan en alleman af. Maar hij houdt de rechtschapen Isidore voor dat hij voortaan als een ‘hobereau’ zal gaan leven: ‘De gentleman-inbreker is dood, leve de gentleman-farmer!’ Hij heeft Isidores zegen, maar door de verbetenheid van Sholmès krijgt de roman toch een tragische afloop.Ga naar eind28
De sinistere Fantômas heeft Eddy waarschijnlijk pas later leren kennen uit de Fantômas-films van Feuillade, waarvan er in 1913 en 1914 vijf uitkwamen. In de tijd dat hij op de Gouvernementsschool zat, verscheen er plotseling een nieuwe held aan de horizon: D'Artagnan, de aanvoerder van de drie musketiers. Eddy las De drie musketiers (1843) van Alexandre Dumas (1802-1870) op zijn twaalfde. Over zijn fascinatie met de Gascogner lezen we in de essaybundel Vriend of vijand: ‘D'Artagnan heeft mij een tijdlang eenvoudigweg bezeten; geen Marryat, geen Karl May, zeker geen Scott of Oltmans, kon op tegen het | |
[pagina 132]
| |
vertelgenie van de oude Dumas. Dumas op zijn best is een unikum, ongeëvenaard tenslotte zelfs door Sue of Paul Féval, de beste feuilleton-schrijvers van na hem uit zijn tijd; ook onder de story-tellers van later zie ik niemand die hem geheel nabijkomt, tenzij, een enkele keer misschien, Conan Doyle.’Ga naar eind29 In een andere passage laat Du Perron zijn fascinatie met D'Artagnan van zijn twaalfde jaar doorlopen tot aan zijn vijftiende, dus tot ongeveer eind 1914. Hij preciseert: ‘[...] De Drie Musketiers van Dumas overschitterde alles; de degen van d'Artagnan ruimde al het vorige op: de bajonet van Dolleman, de zilverbuks en berendoder van Old Shatterhand, de sabel van Gérard en de zwaarden van Richard Leeuwenhart en Jan van Schaffelaar. D'Artagnan, Athos, Porthos en Aramis waren eindelik voor mij wat de helden van de Ilias voor de Grieken moeten zijn geweest, tegelijk voorbeeld en poëzie, myte in één woord. Ik zocht overal andere helden van de degen, maar werd overal teleurgesteld, tot ik Cyrano vond.’Ga naar eind30 D'Artagnan en de zijnen delen hun verzet tegen de autoriteiten met de naar het anarchisme zwemende helden van de Franse politieromans. Maar Dumas' romans zijn gesitueerd in een historisch verleden dat zich in kleurrijke taferelen aan de lezer ontvouwt. Ze zijn bovendien met humor gekruid en soepeler geschreven - in tegenstelling tot heel wat populaire romans uit die tijd. Vele critici hebben Dumas geprezen om zijn levendige stijl en zijn natuurlijke dialogen.Ga naar eind31 Maar wat zag de twaalfjarige jongen van Meester Cornelis in D'Artagnan? Hij was duidelijk de held van de roman: aan het einde krijgt hij van kardinaal Richelieu een niet op naam gestelde benoeming tot luitenant bij de musketiers, naar goeddunken te gebruiken. D'Artagnan biedt de benoeming eerst aan Athos aan, de zwijgzame grand-seigneur onder zijn musketiervrienden, daarna aan Porthos, de praatzieke pronker, vervolgens aan Aramis, de vrome, maar de drie onafscheidelijken slaan de benoeming af: zij komt D'Artagnan toe, hun jongere vriend en gangmaker, die altijd al musketier had willen worden. D'Artagnan laat zich kennen in al zijn ridderlijkheid, scherpzinnigheid, openhartigheid, levenswijsheid, moed en toewijding, maar ook in zijn trots, eerzucht en cynisme. Hij schrikt er bijvoorbeeld niet voor terug om een brief te vervalsen. Hij is een gecompliceerde held, geen man uit één stuk. Hij is ook gauw verliefd, een eigenschap die de twaalfjarige zal | |
[pagina 133]
| |
hebben aangesproken. De macht van het kwade wordt in de roman vertegenwoordigd door Milady, de ‘vrouw met de honderd gezichten’, een figuur uit de zwarte romantiek die veel spanning verleent aan het verhaal. De drie musketiers vormde voor veel Indische jongens een bron van inspiratie en D'Artagnan was het meest geliefde identificatiemodel. Rob Nieuwenhuys heeft het ‘d'artagnanisme’ gesitueerd in de tijd rond de Eerste Wereldoorlog. Hij geeft er deze historische achtergrond bij: ‘Er bestond in Indië een ware D'Artagnan-cultus die in de eerste jaren na twintig nog niet uitgewoed was. Ze werd versterkt door de seriefilm Les trois mousquetaires, die maanden- en maandenlang in talrijke bioscopen liep. De hele Indische jeugd liep er storm op. Ook de bekende “Komedie Stamboel” - deze merkwaardige Indonesisch-Chinees-Hollandse opera met het bastaard-Maleis als voertaal - had De drie musketiers als vast nummer op het répertoire staan. [...] er heerste toen een verering voor D'Artagnan die verplichtingen schiep voor het werkelijke leven en die ook inderdaad tijdelijk de levensstijl onder de schooljongens heeft bepaald.’Ga naar eind32 Toen Eddy du Perron en Wim van Reijen zich inleefden in de rollen van D'Artagnan en Athos en met bamboedegens het ‘kennismakingsduel’ van de beide helden naspeelden, was de D'Artagnan-cultus nog maar nauwelijks begonnen. Later werd de naam van D'Artagnan geassocieerd met moed en vitaliteit, met het winnen van duels, allemaal kwaliteiten die in de streberige koloniale samenleving hoog genoteerd stonden, maar ook met de strijd tegen onrecht.Ga naar eind33 D'Artagnan is voor de Indische jongen wat Ardjoena, de held uit de Mahabharata, is voor de Javaan: een moedig strijder die uitsteekt boven alle andere helden.Ga naar eind34 De neiging tot identificatie was bij de jonge Du Perron in sterke mate aanwezig, maar D'Artagnan werd zijn meest geliefde model. Dat hield ook verband met het feit dat Eddy ‘werkelik een van de beste schermers’ was en zich daarin ten minste ook van de ruwste jongens kon onderscheiden.Ga naar eind35 De vereenzelviging met D'Artagnan moet zijn geschonden zelfvertrouwen enigszins hebben hersteld. Nu hij dit had, konden zijn paternalistische vader en betweterige onderwijzers hem niet werkelijk raken.Ga naar eind36 Problemen had hij anders nog genoeg. Met een meer dan normaal voorstellingsvermogen begiftigd, had hij moeite om alle nieuwe indrukken te verwerken. Hij verafschuwde de ruwheid en het geweld van andere jongens en vluchtte in zijn boekenwereld, waarin hij ten minste zelf baas was. Op seksueel | |
[pagina 134]
| |
gebied was hij niet zo ‘vroegrijp’ gebleken als andere jongens op de Gouvernementsschool. Zijn natuurlijke kuisheid had ertoe bijgedragen dat zijn verliefdheden onschuldig en romantisch van aard waren geweest. Onder invloed van zijn contacten met andere jongens en van zwoele beelden uit de eerste films zou dit spoedig veranderen. | |
De episode Herman BloemEddy's tweede jaar op de Gouvernementsschool heeft gelopen van juni 1912 tot juni 1913. Hij zat in de zevende klas, de zogenaamde toelatingsklas.Ga naar eind37 Zijn onderwijzer was het hoofd van de school, J. van Aken (geb. 1872), die hem ‘als bizonder mikpunt voor zijn hatelikheden nam’.Ga naar eind38 Eddy's gevoel van isolement was nog steeds sterk. De meester had de hebbelijkheid om als hij even weg moest het krijtje aan een van de jongens te geven om daarmee de namen te noteren van degenen die met elkaar hadden gekletst. In tegenstelling tot andere jongens liet Eddy de genoteerde namen gewoon op het bord staan. Pas veel later besefte hij dat dit ‘een verachtelike daad’ was geweest, op het moment zelf heeft hij er onbewust misschien mee willen uitdrukken dat hij lak had aan zijn klasgenoten. Maar in dit tweede jaar raakte hij toch weer met iemand bevriend. Zijn kameraad heette Herman Bloem; diens fictionele alter ego in Het land van herkomst draagt de prachtige norse naam ‘Baur’, die ook is opgenomen in de titel van het betreffende hoofdstuk: ‘De school en Baur’. Herman Bloem was ouder dan Eddy. In Het land van herkomst wordt hij geschetst als een intellectueel trage Indo die niet veel op heeft met Chinezen. Hij heeft ‘een grote’ (de obsessie op deze jongensschool), is de sterkste van alle leerlingen, maar ook de lafste: hij doet nooit mee aan gevechten. Hij is daarentegen hondsbrutaal tegen de onderwijzer, een houding waarin Arthur hem tracht te evenaren. In één ding is Baur superieur aan Arthur en alle andere klasgenoten: hij is seksueel niet onervaren. Er wordt gefluisterd dat hij een verhouding heeft met een getrouwde vrouw. Nadat hij door zijn vader, ‘een volbloed Europeaan met grijze knevels’, uit huis is gezet, bivakkeert hij een tijdlang op voorspraak van Arthur in Gedong Lami. Arthur gaat zelfs naar Baurs vader toe om officieel toestemming te vragen. 's Mans eerste reactie is dat hij er niet over piekert kostgeld te betalen. Verder waarschuwt hij Arthur tegen de omgang met zijn zoon.Ga naar eind39 In de roman dient zich vervolgens een volwassene aan, die de reputatie | |
[pagina 135]
| |
bezit homoseksueel te zijn. Hij is wél bereid het kostgeld voor Baur te betalen. In een toelichting in het Greshoff-exemplaar wordt hij geïdentificeerd als Van Tricht, een jonge arts en officier van gezondheid. Baur bezoekt deze man thuis en houdt door de telefoon lange gesprekken met hem. In Baurs relatie met Arthur blijkt echter niets van homoseksuele neigingen. Hun vriendschap wordt gekenmerkt door het soort rivaliteit dat bij hun leeftijd past, waarbij Arthur de meest kinderlijke partij vertegenwoordigt, terwijl Baur door zijn kracht en doordouwerigheid iets vervaarlijks uitstraalt. Volgens de verteller heeft Baur ‘onverklaarbare buien van wrok’. In het Indië van 1913 waren die buien wellicht niet zo onverklaarbaar, als we ons een voorstelling maken van Bloems verre van rooskleurige positie als kleine Indo, verstoten door zijn totok-vader. Als ook Ducroo sr. zich van de kostganger distantieert en hem de deur wijst, neemt Baur wraak op de zoon door hem de volgende ochtend in de trein opzij te duwen en vlug zijn plaats te bezetten. Dit gebeurt in de trein, die Arthur en Baur nemen naar de hbs waar beiden tot de eerste klas zijn toegelaten. Op school gaat Baur er prat op dat hij Arthur zojuist een lesje heeft geleerd. Deze staat erbij en ontlaadt zich daarna in ‘alle grievende scheldwoorden die ik voor een halfbloed en speciaal voor hem bedenken kon; hij werd grauw in het gezicht maar bleef star in de lucht kijken. Deze belediging, waarbij de anderen met open monden luisterden, was ons laatste onderhoud.’ Als deze afrekening ook werkelijk zo heeft plaatsgevonden, heeft Eddy op deze nieuwe school meteen een demonstratie gegeven van zijn verbale weerbaarheid. Heel wat minder groot was zijn fysieke weerbaarheid, behalve waar het tegen inlanders ging. Zo wordt in de roman verteld dat Arthur een aframmeling verkoopt aan Mahmoed, het zoontje van moeders lijfmeid. Eerst waren ze dikke vrienden, maar toen Mahmoed zich ineens van hem afkeerde, voelde Arthur zich geroepen hem dat betaald te zetten. De verwijdering was tot stand gekomen onder invloed van de islamitische scholing op de inlandse school: de blanda en christen was automatisch Mahmoeds vijand geworden. Hoewel het pak slaag Arthur geen plezier doet, lucht het wel op: het lijkt hem ‘onmisbaar tussen ons voor de eerlikheid’.Ga naar eind40
In zijn confrontatie met een Indo en een inlander die hem onsympathiek waren geworden, conformeerde de dertienjarige Eddy zich spontaan aan de waarden van zijn kaste. De rol die zijn vader speelde in zijn waardesysteem wordt extra belicht door het zinnetje: ‘ik voelde opeens dat mijn | |
[pagina 136]
| |
vader gelijk had als hij de goeroe kampoeng (dorpsonderwijzer) een bederver noemde’. | |
Brandende kaarsenOok in ander opzicht vervult de vader in het perspectief van de zoon lang niet altijd de slechte rol. Meneer Van Aken had het vertikt om de jongen waar hij zo de pik op had een verklaring te geven dat hij geschikt was voor de hbs. Die verklaring zou Eddy hebben vrijgesteld van bepaalde onderdelen van het toelatingsexamen. Zonder de verklaring kreeg hij een volledig examen. Van Aken zei hem dat hij daar natuurlijk aan kon deelnemen, maar dat ‘hij bizonder benieuwd [was] te zien hoe een koe een haas ving’. Eddy bracht het vernederende gezegde over aan zijn vader, die dit niet over zijn kant liet gaan. De reflecterende verteller van Het land van herkomst is vol waardering voor de praktische aanpak van vader Ducroo: geen dreigementen van slaag als zijn zoon zou zakken, maar bijlessen op het Ursulinen-instituut bij de geliefde zuster Jozefa. In de kapel brandt een kaars op de dag dat Arthur examen doet; hij wordt tweede van de kandidaten die een volledig toelatingsexamen afleggen. Ducroo sr. gaat even langs het schoolhoofd om hem de triomf van zijn zoon onder de neus te wrijven. Met honende beleefdheid bedankt Arthur zijn meester voor het genoten onderwijs.Ga naar eind41 Het land van herkomst vermeldt niet naar welke hbs Ducroo toeging. Ook in de aantekeningen in het Greshoff-exemplaar heeft Du Perron zich er niet over uitgelaten. Het had voor de hand gelegen als hij naar het Gymnasium Koning Willem iii was gegaan, de school van de elite. De kw iii, zoals hij in de wandeling heette, was in feite een vijfjarige hbs, maar mogelijk vond Du Perron sr. dit te hoog gegrepen voor zijn zoon. Hij nam dus het zekere voor het onzekere en liet hem toelatingsexamen doen voor de Openbare Handelsschool Prins Hendrik.Ga naar eind42 De Prins Hendrik School (phs) was een driejarige hbs waarin een cursus voor de zeevaartkunde en een openbare handelsschool waren opgenomen.Ga naar eind43 Het zou wel heel gek moeten lopen als Eddy het daar niet zou bolwerken!
Het herenzoontje was nu dertien jaar oud. Nog steeds was hij kort en gedrongen, maar zijn gezicht was minder afwerend en gesloten dan voorheen. Een vriendelijk jongetje, wiens matrozenpakjes zijn vervangen door een overhemd en een licht kostuum: zo verschijnt hij op enkele foto's uit | |
[pagina 137]
| |
die tijd, onder andere op een zeldzaam familieportret met zijn moeder, halfbroer Oscar, diens vrouw Erna en hun eersteling Jules Edouard, geboren op 29 mei 1913. Het herenzoontje was door zijn ervaringen van het laatste jaar verder gerijpt en gaf zich inmiddels over aan de geheime zonde die zoveel jongens van zijn leeftijd bedreven. Weliswaar had hij na het behaalde succes aan God de gelofte gedaan dat hij voortaan kuis zou blijven, maar dat hield hij ‘met grote wilsinspanning niet langer vol dan ongeveer drie weken’.Ga naar eind44 Gelukkig was daar de biecht, die hem van de morele last der zelfbevlekking kon bevrijden. Eddy maakte ook trouw alle inwijdingsrituelen mee die pasten bij zijn katholieke opvoeding en kende zelfs eens een opwelling van vroomheid die wel drie of vier dagen aanhield, nadat hij van zijn moeder een kruisbeeld ten geschenke had gekregen.Ga naar eind45 Hij nam deel aan de heilige communie en kreeg in de grote kerk in Batavia het vormsel toegediend, zonder daardoor standvastiger in het geloof te worden. Toen zijn biechtvader door een ander werd vervangen, kwam hij ‘in merkwaardig korte tijd en zonder enige innerlike verscheurdheid, zonder krisis van het ongeloof of wat dan ook’ met zijn ‘verdere verhouding tot de kerk in het reine’. Misschien had God niet geheel en al voor hem afgedaan, maar de godsdienst wel. Toch ging hij voor de vorm elke zondag naar de kerk, waar hij zich verdiepte in Victor Hugo's De ellendigen, in een aantal deeltjes die door hun formaat konden doorgaan voor gebedenboekjes.Ga naar eind46 Eddy's ouders waren niet bepaald een voorbeeld van religieuze orthodoxie. Met de spiritistische seances was het na het vertrek van mevrouw Koch niet gedaan. In Brussel had tante Toetie (Albertine Henny) eveneens het pad der spirituele verlichting betreden, zeer tot ongenoegen van de in Den Haag wonende tante Jeanne, die een traditioneel gelovige was. Hoofdstuk 18 van Het land van herkomst besluit met enkele citaten uit tante Jeannes brief, waarin de familieleden in Indië, en met name Charles, de les wordt gelezen. Zo heeft Jeanne van der Wyck het over haar theosofische zuster in Brussel, die ‘zeer tevreden en gelukkig [is] in hare speciale levenswijze. Zij is zoo spirite fervente, dat al het overige is aan de kant gedaan.’ In wat volgt kunnen we ook een bedekt verwijt aan Charles lezen: ‘Ik vind dat, hoeveel daarmee te winnen is, d.w.z. niet met the spirits maar met het leven in gedurige gemeenschap met den Vader en Heiland, hare opvatting te eenzijdig is geworden. God verlangt nergens dat je je heelemaal van de wereld uitsluit en opsluit met les esprits.’ Madeline komt er in de brief gunstig van af als Charles' ‘knappe stuurman’.Ga naar eind47 | |
[pagina 138]
| |
Tante Jeanne heeft het ook over de ‘mooie lieve villa's op Kampoeng Melajoe’ die zulke goede garanties bieden voor de toekomst. Deze villa's waren gefinancierd uit de verkoop van de erfpachtgronden. De ‘Landbouw-ondernemer’ Charles Emile du Perron, in zijn hoedanigheid van directeur van de n.v. Maatschappij tot exploitatie van Onroerende Goederen Gedong Menu, tevens houder van 110 aandelen, was op 17 februari 1912 verschenen voor George Herman Thomas, notaris te Batavia, om de nieuw ontstane situatie juridisch te laten vastleggen.Ga naar eind48 Negen jaar later zou Du Perron overgaan tot de verkoop van Gedong Menu en de villa's in Kampong Melajoe. Volgens een notariële akte van 21 februari 1921 was het kapitaal der vennootschap - dat in 1901 elfduizend gulden bedroeg, verdeeld in 110 aandelen van honderd gulden - in één klap toegenomen tot een kapitaal van 561.000 gulden, verdeeld in ‘110 aandeelen, elk groot f 100, - en 55 aandeelen elk groot 10.000 gulden’. Het lijdt weinig twijfel dat Charles beter tot zijn recht kwam in de stad, waar hij gewoon de huishuur kon innen, dan in meer landelijke locaties, waar moest worden geopereerd met een zeker landbouwkundig inzicht. De trotse landheer-directeur had zich ontpopt als ‘huisjesmelker’.Ga naar eind49 Behalve aan zijn ‘knappe stuurman’ Madeline had hij ook veel te danken aan zijn vriend Van Lennep, die hem op dit spoor had gezet. De eens zo kwaaie Duup leek zijn zaakjes goed voor elkaar te hebben. De winst zou gauw genoeg binnenstromen en spoedig zouden de Du Perrons deel gaan uitmaken van de exclusieve groep Europeanen die zich het bezit van een auto konden veroorloven - met chauffeur, dat spreekt. |
|