Voorbericht.
Bij de toenemende gunst door het publiek aan mijn boeksken geschonken, heb ik in dezen nieuwen druk getracht dat het dezer gunst waardig zou blijven.
Ik meen dat het zijn nut kan hebben, in een zoo lang verwaarloosd vak als de geschiedenis onzer letterkunde is, het overzicht over dat uitgebreid veld langzamerhand te verwijden. In de tegenwoordige uitgave zijn dan ook eenige namen plaats komen nemen in de reeds aanzienlijke rij van voortreffelijke schrijvers, terwijl van een paar nieuwe ontdekkingen gebruik is gemaakt. Het is mijn betrouwen, dat deze uitdijing zal beschouwd worden als eene geschikte bijdrage om onder de Nederlanders het gevoel van zelfstandigheid en van zelfkracht te versterken. Het kan toch niet onverschillig wezen of, bij voorbeeld, Huig de Groot óók om zijne nederduitsche schriften den roem verdient, hem