Daar kwam een ratte geloopen,
Een ratte van alle gelijk.
't Was om die muis te bijten;
De muis, de rat en 't graan gaat al verloren.
Daar kwam een katte geloopen,
Een katte van alle gelijk.
't Was om die ratte te vangen,
De kat, de rat, de muis en 't graan gaat al verloren.
Daar kwam 'nen hond geloopen,
Een hond van alle gelijk.
't Was om die katte te bijten,
Den hond, de kat, de rat, de muis, enz.
Daar kwam 'ne stok geloopen,
Een stok van alle gelijk.
't Was om dien hond te slane,
Den stok, den hond, de kat, de rat, enz.
Daar kwam een vuur geloopen,
Een vuur van alle gelijk.
't Was om dien stok te branden,
Het vuur, den stok, den hond, de kat, enz.
Daar kwam een water geloopen,
Een water van alle gelijk.
't Was om het vuur te blusschen,
Het water, het vuur, den stok, den hond, enz.
Daar kwam een koe geloopen,
't Was om dat water te drinken,
De koe, het water, het vuur, den stok, enz.
Daar kwam een slagter geloopen,
Een slagter van alle gelijk.
't Was om die koe te dooden;
Ik gaf dien slagter gelijk.
Den slagter, de koe, het water, het vuur, enz.
En gij die naar mij zit t'hurken,
Zijt ook al ratten en muizen;
En wij roepen alle gelijk:
We zijn al ratten en muizen,
We zijn al weêr 'ne keer bijeen,
We zullen van g'heel den nacht niet scheen,
We zijn al ratten en muizen.
Gent.
|
|