nen ook een contraproductief effect hebben, waardoor de ontsluiting ook vertraagd kan worden. In zulke gevallen kan een ruggenprik wél heel zinvol zijn om toch een vaginale baring mogelijk te maken. Daarom is het de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verloskundige én de barende vrouw om in goed overleg pas tot pijnstilling over te gaan als de tijd daar rijp voor is, bijvoorbeeld als de psychologische draagkracht ‘op’ is, kortom, wanneer het noodzakelijk is en het de veiligheid van moeder en kind dient.
Voor wat betreft die gedeelde verantwoordelijkheid dient de verloskundige op haar beurt de vrouw zo goed mogelijk te informeren en op te komen voor haar belangen, ook wanneer de bevalling eindigt met een complicatie. Verder is de verloskundige verantwoordelijk voor het inbrengen van haar onverschrokkenheid, van haar goede spirit en goede humeur. Want dat is in dit vak van eminent belang. Wanneer een verloskundige chagrijnig of onzeker is, kan zij de hele bevalling namelijk verpesten.
Mijn ervaring is dat er in de Nederlandse situatie tussen vrouwen en verloskundigen idealiter een onuitgesproken wederzijds vertrouwen en respect bestaat voor elkaars inbreng, kennis, ervaring en visie. Binnen dit ‘bondgenootschap’ is alles bespreekbaar en onderhandelbaar, terwijl beide partijen daarbij altijd het gemeenschappelijke doel voor ogen houden. Deze benadering voorkomt Amerikaanse toestanden, waarin vrouwen zich zowel eisend als afhankelijk opstellen ten opzichte van de almachtige hulpverlener die nooit een steek mag laten vallen. In de Verenigde Staten wordt de hulpverlener, zodra er íets misloopt, ook al is het totaal onduidelijk waar de oorzaak ligt, immers altijd direct aangeklaagd. Zwanger zijn en bevallen wordt er gezien als een risicovolle ‘ziekte’, die per definitie alle betrokkenen al bij voorbaat angst en onzekerheid inboezemt. Vrouwen leggen hun lot er in handen van de almachtige arts, die no matter what een gezonde baby móet en zál afleveren.