De minnende siele
(1665)–Aegidius de Smidt– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
Maer reden is, van mijnen brandt,
Die bitter naghels in u handt,
En al die menigh druppels bloedt:
Alleen onsteken mijn ghemoedt.
Dat ghy voor my een sondaer groot,
Hebt willen lijden sulck een doodt,
Sulck een schande, pijn, en smert:
Ontsteken Godt! alleen mijn hert.
Voor eenen sondaer, voor een mensch?
Dat ghy, ô Godt! hebt sulck een wensch?
Van willen sterven duysent keer:
Daerom bemint mijn hert u Heer.
Sal ick u niet beminnen dan?
O Jesu soet! soo veel ick kan?
Niet om u hemelsch grooten loon,
Is dat ick u mijn liefde thoon,
En niet uyt vrees' van't helsche vyer:
Maer u wil ick beminnen hier:
Dat ghy mijn Godt, en Koningh zijt,
Sal u beminnen, t'allen tijdt. Amen.
|
|