Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen(1685)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio 5r] [fol. 5r] Op de selve. WIe sag ooyt GALLERY soo schoon doormengelt Met soo veel konst, en groote deftigheyt? Wat hofprieel waar ooyt soo net bestrengelt Als deese: die heer SMIDS hier heeftbereyt. Elk Tafereel vertoont besonderheeden. Elk pronkbeelt wijst de dapp're daden aan Der braefste VROVWEN, in wiens moed' ge schreden Nog d' eeretitels van 'er wond'ren staan. Diens lof wert door sijn dichtveer uit geklonken, Die scheller luyt dan Maroos mondtrompet, En die Apol met lauwren had beschonken, Eer hy wier an der dichtren rey geset. Soo prickt by dan en dryft op Fenixpennen De wolken door, en dooft het flonkerlicht, Die aan sijn snelle vlucht licht is te kennen, En voor geen Sophocles, nog Naso swigt. Wie sou niet wenschen by dees Amasonen Geplaatst te sijn in uwe GALLERY O SMIDS! wijl daar geheylgde VROVWEN woonen, Die eeuwig leeven door u poësy. Wel offer dan gewyde lauwerieren, Bepruyck dat hooft waar uit een springbron vloeyt Van hemelvaarsen: die sijn scheedel zieren Wijl op dien kruyn niet dan sulk puykloof groeyt. Neen vlecht een krans van dobble loversblaren: Geen godtheyt ooyt met enkel pronksel praalt, Het mindre is genoeg voor aertsche scharen: Want sulk een Son het maanlicht overhaalt. TITIA BRONGERSMA. Vorige Volgende