Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
Het beginsel van Christi lijden, geschiet in 't hosken met een swaren strijdt ende bloedigh sweet.Luc: Cap: 22. wers: 44.
Discantvs.
Moet dan 't begin-sel van uw lij- den Zijn tot den bloede
toe te strijden? Wat droev'ge doop is dit al- reed', O Jesu, daer ghy
meed' gedoept werdt, Dat uwen angst soo op- gehoopt werdt,
Eer eenigh mensch u let- sel deed'? Eer
eenigh mensch u let- sel deed'?
Men kan dit ook singhen op de wijse; O Kers-nackt schoonder dan de dagen. Of, na de Musijke, gestelt op onse Gesang; Ach dat mijn hert &c. Fol: 14. | |
[pagina 209]
| |
Het beginsel van Christi lijden, geschiet in 't hofken met een swaren strijdt ende bloedigh sweet.Luc: Cap: 22. vers: 44.
Bassvs.
Moet dan 't begin sel van uw lijden Zijn tot den bloede
toe te strijden? Wat droev'ge doop is dit alreed', O Jesu, daer ghy
meed ghedoopt werdt, Dat uwen angst soo op ghe hoopt werdt,
Eer eenigh mensch u let-sel deed'? Eer
eenigh mensch u let-sel deed'?
| |
[pagina 210]
| |
1.
MOet dan 't beginsel van uw lyden
Ga naar margenoot+ Zijn tot den bloede toe te stryden?
Ga naar margenoot+ Wat droev'ge doop is dit alreed',
O Jesu, daer ghy meed gedoopt werdt,
Ga naar margenoot+ Dat uwen angst soo opgehoopt werdt,
Ga naar margenoot+ Eer eenigh mensch u letsel deed'?
2.
Ga naar margenoot+ Eer dat ghy met de doorne kroone
Ga naar margenoot+ Aen 't kruys gehangen werdt ten toone,
Ga naar margenoot+ Eer dat u spies of nagel boort,
Ga naar margenoot+ Zijt ghy met bloedigh sweet bedropen,
Wiens dropp'len over d' aerde loopen!
O! wie heeft immer sulks gehoort!
3.
Wat swaren last doet u soo drukken,
Ga naar margenoot+ Dat ghy u moet ter aerden bukken
Ga naar margenoot+ Van angst en innigh herten-leet?
Ga naar margenoot+ Wat persse doet te voorschijn komen,
Ga naar margenoot+ Gelijk een wijn-pers, dese stroomen
Ga naar margenoot+ Van bloet, waer meed ghy verwt uw kleet?
4.
Ga naar margenoot+ Ach! ach! het zijn de sware sonden,
Die ik end al de werelt bonden
Op uwen sterken ruggh' alleen:
Ga naar margenoot+ Den wijn-pers-bak van d' heete tooren
Godts des Almacht'gen, ons gesworen,
Siet m' u, in onse plaets, hier trêên.
5.
Ga naar margenoot+ Wy hadden hier toe geene krachten,
Ga naar margenoot+ Maer uwen arm seer sterk van machten,
Uw Godtheit, heeft u heyl beschikt,
Soo dat ghy, sonder te beswijken,
Hebt all uw vyanden doen wijken,
Ga naar margenoot+ Ja d' hel en d' helsche macht verschrikt.
| |
[pagina 211]
| |
6.
Hier hebb' ik dan in mijn gesichteGa naar margenoot+
Den last der sond', en 't swaer gewichteGa naar margenoot+
Der Godelike grimmigheyt.Ga naar margenoot+
O menschen, die dit niet en weetet,
Gaet heen, en siet, hoe Jesus sweetet
In 't hofken daer hy neder leyt.
7.
Sy die wel-eer de sunt-vloet sagen,Ga naar margenoot+
Of Sodoms schrikkelijke plagen,Ga naar margenoot+
Of het verwoest Jerusalem,Ga naar margenoot+
En konden 't noyt soo seer bemerken,
Als wy het sien in dese werken,
Die Godt ons hier betoont in hem.
8.
Sult ghy uw sonden noch niet haten,Ga naar margenoot+
En die na uw vermogen laten?Ga naar margenoot+
Voorwaer 't is een verstokt gemoet,
Dat yemant sich noch souw verblyden
In 't ghene dat van allen zyden
Hem 't bloedigh sweet uyt-breken doet.
9.
Hy Godts bemind' en een'ghe Soone,Ga naar margenoot+
De schoonste boven alle schoone,Ga naar margenoot+
De bron van alle vrolikheyt,Ga naar margenoot+
Moet hier als een verlaten beden,Ga naar margenoot+
Bebloedt van boven tot beneden,
En voelen niet dan treurigheyt.Ga naar margenoot+
10.
Ik voel', ô Jesu, my bewogen,
En wensche, dat uyt mijnen oogenGa naar margenoot+
Nu brak' een suyv're tranen-beek,
Die by uw purp're bloet mocht vlieten,
Om soo voor u slechts uyt te gietenGa naar margenoot+
Mijn hert door medelijden week.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 212]
| |
11.
Ik bidd' u, wilt tot allen stonden
Ga naar margenoot+ Mijn ziel met weder-liefde wonden,
Ga naar margenoot+ Om dat ghy my door desen strijdt
Van alles dat my soude quellen,
Ga naar margenoot+ Ja selve van 't gewelt der hellen
Tot in der eeuwigheyt bevrijdt.
12.
Ga naar margenoot+ Een vreugden-oly zijn uw drupp'len;
Ga naar margenoot+ Sy doen van blydschap weder hupp'len
't Verslagen en boetveerdigh hert:
Ga naar margenoot+ Wanneer ik met de doot sal vechten,
Sal my uw bloedigh sweet oprechten,
En heyl'gen mijnen angst en smert.
13.
Ga naar margenoot+ Voor al mijn bangheit en verschrikkingh
Is geen soo krachtige verquikkingh,
Als die ik hier te vinden weet.
Mijn Heyland, 't heeft u soo bevallen,
Ga naar margenoot+ Dat ghy aldus hebt eens voor allen
Al mijn verschrikkingh uyt-gesweet.
|
|