Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 204]
| |
Suyveringe des tempels door Christum uyt-dryvende de verkoopers ende koopers.Matt: 21. v. 12.13. Marc: 11. v. 15.16.17. Luc: 19. v. 45.46. Men kan het singen na de Musijke, ende andere aengewesene sangh-wijsen, gestelt op onse Gesangh; Soo Christelijke jongelingen. Fol. 76. 1.
Ga naar margenoot+ HOe dus, sachtmoedigheyts exempel!
Ga naar margenoot+ Hoe dus, verduldigh stille lam!
Dat ghy u heden in den tempel
Vertoont dus boven maten gram!
2.
Ga naar margenoot+ Uw oogen, die soo korts te voren
Ga naar margenoot+ Verquikten elk met haren blik,
Die slonk'ren nu van heyl'gen tooren,
Die 't als een bliksem al verschrik'.
3.
Ga naar margenoot+ Uw mont en lippen, daer voor desen.
Ga naar margenoot+ Genaed' en enkel soetigheyt
Op uyt-gestortet plagh te wesen,
Ga naar margenoot+ Zijn nu tot wreet gebrul bercydt.
4.
Ga naar margenoot+ Uw armen, die t' omhelsen plachten,
Uw handen, die den zegen dêên,
Zijn uytgestrekt, met volle krachten,
Ga naar margenoot+ Tot slaen en geesselen alleen.
5.
Ga naar margenoot+ Uw voeten, die tot heyl en vrede,
Ga naar margenoot+ En tot geslis van alle strijt
Tot noch toe quamen, siet men mede-
Ga naar margenoot+ Van toorne stampen nu ter tijt.
| |
[pagina 205]
| |
O Vrede-vorst, waer is gebleven.Ga naar margenoot+
Uw ootmoet en gantsch sachte sin?
7.
Ik sie de koopers en verkoopersGa naar margenoot+
Voor u wech-vlieden elk om 't seerst:
Het is de stoutste van de loopers,
Die u ontkomen kan op 't eerst.
8.
't Is wel te sien, dat haer gewetenGa naar margenoot+
Haer meer als uwe geessel sla,Ga naar margenoot+
Dewijl niet een sich derf vermeten,
Die u in 't minste tegen sta.
9.
Om dat een kuyl der moordenarenGa naar margenoot+
Was van uw heyligh huys gemaekt,
Soo wil uw toorne niet bedaren,Ga naar margenoot+
Tot dat hy als een vlamme blaekt.
10.
Ghy werpt der wisselaren stoelenGa naar margenoot+
En tafels t' samen over hoop:
Men siet het door malkander woelen
Al wat'er is gebracht te koop.
11.
De duyven in haer korven spart'len,Ga naar margenoot+
Terwijl het onderst boven light:
't Moet alles beven ende mart'len,Ga naar margenoot+
O Christe, voor uw aengesight.
12.
Ghy laet niet toe, dat door den tempelGa naar margenoot+
Een mensch magh dragen enigh vat:
Uw geessel drijftse na den drempel
All wie onthey l'gen 't heyligh padt.Ga naar margenoot+
13.
Dus laet ghy ons aensien en hooren,
| |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot+ Dat ghy in uw barmhertigheyt
Ga naar margenoot+ En ootinoet, niet en hebt verloren
Uw stiengheyt en rechtveerdigheyt.
14.
Ga naar margenoot+ Dus moest de werelt haer verwond'ren,
Ga naar margenoot+ En merken 't aen tot hare baet,
Hoe dat ghy alsoo wel kont dond'ren,
Als lieflik schijnen met 't gelaet.
15.
Ga naar margenoot+ Ghy toont, dat ghy des tempels Heer zijt,
Ga naar margenoot+ Die 't recht uws huyses brenght te recht;
Ga naar margenoot+ Die yv'righ voor des selven eer zijt,
Ga naar margenoot+ En moedigh uw party bevecht.
16.
Ga naar margenoot+ Ghy wilt als met een on-weer ylen,
Met stormen end een groot gedruys,
Met snelle selle bliksem-pylen,
Op all d' ontheyl'gers van uw huys.
17.
Ga naar margenoot+ Gordt aen de heup, ô helt, uw degen,
Ga naar margenoot+ Uw Majesteyt en heerlikheyt:
Uw rechter-hant verkrygh' de zegen
Van ootmoet en gerechtigheyt.
18.
Ga naar margenoot+ Laet ons noyt van uw beed'-huys maken
Ga naar margenoot+ Een snoode moordenaren kuyl,
Ga naar margenoot+ Noch met versoeyelike saken
Ga naar margenoot+ Uw Heylighdom oyt maken vuyl.
19.
Ga naar margenoot+ Laet ons bewaren onse voeten,
Wanneer wy ingaen tot uw Huys,
Gedenkend' hoe wy u ontmoeten,
Ga naar margenoot+ Die niet verdraeght 't godloos gespuys.
| |
[pagina 207]
| |
20.
Opdat ghy noyt ons uyt meught dryven;Ga naar margenoot+
Maer wy tot aller tijt voortaen
Pilaeren in Godts tempel blyven,Ga naar margenoot+
Als die niet meer daer uyt en gaen.
|
|