Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
Men kan dit ook singen op de wijse van Psalm 24. De aerd' is onses Godts voorwaer. Of; Psalm 113. Ghy kind'ren die den Heerdient vry. Of, na de Musijke gestelt op onse Gesangh; O dagh seer groot van heerlikheit. 1.
Ga naar margenoot+ GHy Dochter Zions, weest verheugt,
Ghy Salems Dochter, juycht van vreugt,
Siet uwe Koningh is gekomen
Tot u, rechtveerdigh, end hy is
Een Heylandt, die uw droefenis
En vrese gantsch heeft wech-genomen.
2.
Ga naar margenoot+ Selfs Godes Hemelsche Gesant
Verkondight door het gantsche lant
Dees' groote blydschap, die sal wesen
Door syn Geboort-dagh allen volk';
Ook seght dees' aengename tolk,
Dat wy behoeven niet te vresen.
3.
Geloov'ge schaer, wat isser doch,
Waerom ghy nu soudt schromen noch?
Ga naar margenoot+ Is 't Godes toorn die u doet vresen?
Ga naar margenoot+ Siet hier is ons' Immanuel,
Ga naar margenoot+ Die alles weer sal maken wel,
Wat qualik is geweest voor desen.
4.
Ga naar margenoot+ Of is 't om dat u Mosis Wet
Aenwijst, hoe seer ghy zijt besmet?
Door syn Geboort' is hy gekomen,
Ga naar margenoot+ Op dat de wet end haren vloek,
Die staet gedreyght in Godes boek,
Van ons op hem magh zijn genomen.
5.
Ga naar margenoot+ Of zijt ghy voor den Doot bevreest?
Ga naar margenoot+ Of voor de Hell' of d' helsche geest?
Ga naar margenoot+ Sy hebben all' haer macht verloren.
Ga naar margenoot+ De doot is haren prikkel quijt,
Ga naar margenoot+ De hel verstoort, en tot syn spijt
| |
[pagina 185]
| |
Moet Satan nu van Jesu hooren.Ga naar margenoot+
6.
Laet hem op d' overheyt en macht,Ga naar margenoot+
Met all haer boos gewelt en kracht,
Die in de lucht zijn, grimmigh trotsen,
Om u als tarw te siften uyt;Ga naar margenoot+
Siet hoe hy uyt den hemel stuytGa naar margenoot+
End als een blixem neer komt plotsen.
7.
Dit Kint neemt aen ons' vleesch en bloet,Ga naar margenoot+
Om door de doot hem onder voetGa naar margenoot+
Te werpen die des doots gewelt hadd',
En te verlossen uyt den noot
All die hy met de vrees der doot
Staegh onder dienstbaerheyt gestelt hadd'.
8.
O Jesu Christe, weest gegroet;
O Godt en mensch, wat zijt ghy goet!Ga naar margenoot+
Sy zijn vervloekt die u niet minnen:Ga naar margenoot+
Wy minnen u, ghy weet het self,Ga naar margenoot+
Dies wilt doch onder 't slecht gewelfGa naar margenoot+
Van onse herten komen binnen.
9.
Hier in is u een plaets bereydt:Ga naar margenoot+
De wereltsche begeerlikheytGa naar margenoot+
Sal zijn door u daer uyt gedreven.
Gaet in, ô vriendelijke gast;Ga naar margenoot+
En, schoon u beter plaetse past,
Soo wilt ons nochtans niet begeven.Ga naar margenoot+
10.
Ghy waert niet schuw van 't hoy en stroo,
Noch van de kribb' of stal, alsooGa naar margenoot+
Sult ghy u niet af laten schrikken
Van 't huys onss herten, schoon daer in
Noch alles niet is na uw sin;
Maer selve sult ghy 't u opschikken.
|
|