Gezangen van Heilige en Godtvruchtige stoffe
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijBedenking, als men niet slapen kan.Stem: Psalm 8. of: 2 veersen voor een als Psalm 18. 32. of: 45. of: Benaude mensch. aldus.
Hoe moeilijk is 't, steeds na den slaap te poogen,
En die nog 's daags, nog 's nagts te sien met oogen?
Al jaagt m' hem na, het voordeelt anders niet,
Dan dat hy maar te verder ons vliet.
| |
[pagina 29]
| |
2. Ik sluit d'oogen toe, maer weet geen slaep te vinden;
Dies heff' ik s' op, tot hem, die sijn beminden Ga naar voetnoot+
Den slaep verleent, en d'oogen wakend' houdt,
Na dat hy best voor elk te sijn aenschouwt.
3. O God, gy die mijn oogen hebt geschapen,
Gy wiltse nu ook houden van het slapen,
Niet dat ik my vergeefs met sorgen kreuk',
Maer uwer, in de nachtwaak, steeds gedenk'. Ga naar voetnoot+
4. Gy geeft wel in der nacht de soetste psalmen;
Dies laet tot u in 't still', mijn lof sang galmen. Ga naar voetnoot+
't Geraes, dat daegs mijn aendacht meest verstoort, Ga naar voetnoot+
Houd op by nacht, en word niet meer gehoort.
5.Dies laet my nu gebruiken dese vryheid,
Om, op mijn bedd', in u, met vreugd en blyheid,
Te juichen, Heer; uw' is de dag en nacht, Ga naar voetnoot+
Dies moet ik beid' uw wet ook zijn betracht.
6. Op dat ik nu daer in my mag vermaken,
Soo laet mijn hert ook met mijn oogen waken.
Indien de slaep wil van mijn oogen vlien,
Soo laet my u, die zijt onsienlik, sien.
7. Een flickk'ring van dat licht is meer te schatten,
Als de slaep die d'oogen kan omvatten.
Ik geev' aen u my over dan in 't still';
Doet met my soo als 't is uw eigen will'.
8. Soo 'k maer de rust der ziele mag behouwen,
Soo sal ik sacht en met gemak verdouwen Ga naar voetnoot+
D'ontbeering van lichamelijke slaep,
Uit welkers rust ik dikwils onrust raep'.
9. Het missen van de slaep mag dien ontstellen;
Wiens lichaem sieckt' of duysent pijnen quellen;
Die liggen mag gesont en sonder pijn,
En heeft geen reen om onvernoegt te zijn.
10. Mogt menig mensch gesontheid slechts gebeuren
Hy sou dan om sijn waken weinig treuren.
| |
[pagina 30.]
| |
Dat dan mijn hert verheugd en dankbaer zy,
Om dat ik waek van pijn en siekte vry.
11. Ook overdenk' ik, in mijn waken naerder,
hoe dat gy selfs, o Israëls bewaerder,
Nooit slaept of sluimt; maer sorge draegt voor my,
Dat ik gerust en sonder sorge zy.
12. Het lichaem moet nu slapen, dan weer waken,
Tot dat het geen geraes kan wakker maken,
Dan 't laetst geluit van des Archangels stem;
Op dat het God neem, met de ziel, tot hem.
|
|