Mengel-digten(1750)–Aletta Beck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Op 't getroffen verdrag tussen my en den heer Wouter Simmer, om alle agt weken een digt aan malkander te senden, op de boete van de koffy, die ik verbeurt had. WEl Cloris 't is te lang geborgt Van my, die sonder eens besorgt Te syn, soo blyf belast met schulden: Wel 'k leek voorwaar een grooten baas, Doe wy te saam tot Philidaas Op melk en brokken deftig smulden. Daar had ik 't self u voorgestelt, Van 't geen gy in u reek'ning melt, Die ik maar had te likwideeren: 't Is als de groote Lords gedaan, Die altyt syn Captein voor aan, En dan op 't laatst nog bankroeteeren. [pagina 59] [p. 59] 'k Hoop egter uit myn lange schult Na 't tergen van uw taai gedult My nog ten laatsten uit te redden: En dat maar tegen vyf percent, Soo 't hooger liep, wel 'k souw in 't ent Myn kaale pluimen heel verwedden. Soo weet dan Cloris dit Accoort Was al getroffen eer uw Woort My schrift'lik was ter handt gesonden; Gy hadt myn voorslag toegestaan; Dies moest ik 't eerst dan aan de baan; Nu syt ge in 't wedperk voorgevonden. 'k Versoek dan Cloris heel beleeft, Dat sonder uitstel ge u begeeft Tot mynent, 'k sal u afbetaalen Met Koffy, wel als Mouders bier: Voor 't lange borgen. Maar 'k vrees schier Van meermaals in myn pligt te faalen. [pagina 60] [p. 60] Myn Broeder, dien gy Waarmont hiet, Blyft borg, dat dit opregt geschied: Laat Philida, met uw Lerinde Ook onderteek'nen dit verdrag, Tot vaster slot: want haar gesag Sal 't digtverbont nog vaster binden. Maar Cloris hoor; 'k heb nog een woort, Daar op beding ik goed accoort: Soo 'k treurig ben in tyd van klaagen, Of dat myn klagt niet wel ter snee Gepast is naar het ach, of wee! Dat Zions Kerk nog eens mogt draagen: Denk dan, dat in ons teer gemoed De passy, door het gulle bloet, Ligt opwelt: daar de sterke schonken Haar voeten vaster staan by stek: Maar ons verand'ring, by gebrek Van oordeel, maakt ons wagg'lend dronken. [pagina 61] [p. 61] Niet dat het altyt word gekeurt Voor goed, dat wiert met recht betreurt, Dees lafheit ben ik reeds ontweeken; Maar 'k wens uw onderrigting veel, Soo 'k heil'ge stoff set op 't paneel, En dootverf die met veel gebreeken. Nu Cloris dit blyft diep geprent In beider sin, als vast ciment: God wil ons saamen daar toe sterken: Dat liefd, en vree gaan hand, aan hand, Geen Oorlogs dier verscheur dien band: God sla die kryg en twisting werken. ASTREA. Geroepen om het digt-verbont, Van Cloris en Astreé geslooten Soo met de Pen als met de mont Te tuigen; 't heeft my niet verdrooten, Ter waarheids vesting van 't verbant Soo 'k Waarmont blyf is dit myn hant. [pagina 62] [p. 62] De Hemel wil uw opset zeeg'nen, En beide met syn gunst bejeeg'nen. WAARMONT; Broeder van ASTREA. 21 Augusty 1701. Lerinde tuigt met eigen hant Dat Cloris blyven sal konstant, En soo hy hier in mogt versuimen, Terstont moet syne boetpot schuimen. Soo Philida niet voort en spoed En de eissing van Astree voldoet, Sal sy in boete syn vervallen, Van Coffy dik als Molders bier: Die Waarmond en Astrea hier Verwagten sullen, met haar allen. LERINDE, Huisvrouw van CLORIS. den 22 dito. Vorige Volgende