Yoeng poe tsjoeng(1933)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Van den overkant I Morgen Ik lag in 't oeverriet aan d'overkant En tuurde naar haar raam in den buitensten paleismuur, Ik kon niet zien dat zij verscheen Want de nevel dreef over de rivier. Maar de hemel achter mij bloosde van kim tot kim Zoodat ik wist dat zij naakt voor haar raam moest staan. II Avond Het zwerk wordt wit en rood, het landschap groen en geel, Onder een wolk aarzelt de morgenster, Achter een raam waakt de ster van mijn nacht. Over den stroom, die mijn boot voorbijsleurt, Begroeten elkaar de beide sterren, Over mij heenziend. Vorige Volgende