Verzamelde gedichten. Deel 1(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De Zee De zee, het eenige leven dat strekt Van begin tot einde - Terwijl alle andre, voor kort gewekt, Gedwee en weerloos verdwijnen - Geeft in. eeuwige breking De groote, zachte verzeekring Dat, wanneer allen versterven, verstijven, Zij bevallig zal blijven. En als ik ga gehaast, Genaderd en genaast Door den jagenden dood, Hoor ik den troost Van 't eendre golfgeruisch, Dat is als het vermengd gejuich Van al haar schipbreuklingen, al haar meeuwen, Aanbreken over de eeuwen, Die mij verzwijgen en verteren. Zij heeft geen andre vormen Dan de borsten van haar golven, En geen andre woorden dan de volle Koren van haar branding en haar stormen. Maar sidderend belijdt Elk leven, hoe verfijnd En schoon 't in 't licht verschijnt, [pagina 35] [p. 35] De wankele kortstondigheid Van zijn bekoorlijkheid Voor de geweldige eentonigheid van 't grootsche En de onsterflijke lieflijkheid van 't doodsche. Vorige Volgende