Davids Psalmen(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] Aavondsang. Op de volgende wyse, ofte op die van den 100 psalm. 1. O groote God, gy eeuwig licht, Voorwiens doorstraalend aangesigt De dikke helsche duisternis Ook licht, en nimmer duister is. 2. Gy, die den nacht, die nu genaakt, Tot rust van 't dag werk hebt gemaakt, Neem onse ziel, ons goed, en bloed, Dan deesen nacht, in uw behoed. 3. Verquik ons door een soete rust, Om morgen goed te doen met lust, Dat onse slaap gemaatigt zy, En tot uw eer vooral gedy. 4. Licht onsen geest, al slaapt ons lyf, Dat die altoos u wakker blyf, En elk, met vree, syn heil verwacht, Zo weer van ons des duivels magt. 5. Al deeden wy, den ganschen dag, Veel sonden teegen uw gesag, Bedek ook 't allersnoodste feit, Na uwe groote goedigheit. [pagina 392] [p. 392] 6. Op dat ons vleesch dit jammerdal Gerust versmaa, als t scheiden zal, Na synen dood bly op mag staan, En in het eeuwig leeven gaan. 7. Hoed ook de gansche Kristenheit, En troost, wat klaagt, of sucht, of schreit. Verhoor ons doch, en sulx tereer Van uwen heilsoon, onsen Heer. EINDE. Vorige Volgende