| |
| |
[binnenkant voorplat]
[binnenkant voorplat]
| |
| |
| |
| |
[Klein Meisje en Dino]
Klein Meisje woont in de Zandstraat. Op nummer 4.
Dino woont ook in de Zandstraat, vlak naast Klein Meisje. Op nummer... 6. Nummer 4... náást nummer 6! Daar snapt Klein Meisje niets van. Na 4 komt 5: 1, 2, 3, 4...5!
Nummer 6 is geen huis. Nummer 6 zijn bomen. Een manyaboom en een helikopterboom. In de helikopterboom groeien piepkleine helikopters. Dáárom is het een helikopterboom.
‘Geen helikopterboom...’, lacht mama. ‘Mie-ra-oe-doe. Het is een mirauduboom. Miljoenen mira, wonen in de udu van deze boom.
Maar Klein Meisje zegt: ‘Het is een helikopterboom.’
| |
| |
| |
| |
Miljoenen mini helikopters. Ze zweven door de lucht. Ze landen op het erf. Ze landen op het balkon. Soms hebben ze niet drie, maar vier propellertjes.
‘Dat brengt geluk’, zegt papa, ‘je mag een wens doen.’
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’, zegt Klein Meisje.
‘Geen ráádsel... een wéns!’
‘Ik zie, ik zie... een leguaan!’
Papa zucht. Hij snapt er niets van.
‘Dáár!’, wijst Klein Meisje.
‘Ja, ja’, knikt papa. Hij kijkt niet eens.
| |
| |
| |
| |
Dino Leguaan, kan goed schuilen. Dat komt door zijn schuilkleur: Dino is zo groen als de bladeren van de manyaboom. Maar wanneer hij muurtje loopt, wordt hij een beetje grijs. Mama zegt schutkleur. Klein Meisje weet zeker dat het schuilkleur is.
Dino kan goed muurtje lopen. En hij kan ook goed boom klimmen.
Maar in de helikopterboom, komt hij niet.
Het is drogetijd. Het heeft heel lang niet geregend. De helikopterboom heeft geen groene bladeren meer. De boom is vol bloemetjes. Daar kan Dino niet tussen schuilen.
| |
| |
| |
| |
Papa heeft netjes zijn haren gekamd. Hij heeft zijn grijze glimschoenen aan. En zijn grijze glitterhemd. Papa gaat uit, hij gaat naar de bliksem. Uitgaan, is hetzelfde als naar de bliksem gaan. Dat is wat mama zegt: ‘Ga je nou alweer uit? Loop toch naar de bliksem man!’ Als mama dát zegt, wordt papa zo boos dat hij groen ziet. Zijn gezicht wordt groen. Zijn grijze glitterhemd wordt groen. Zijn grijze glimschoenen worden óók groen. Maar papa loopt niet naar de bliksem. Hij gaat met de auto. Daar snapt Klein Meisje niets van. Papa stapt in de auto. Hij smijt de deur dicht. Autsj, kreunt de autodeur.
Papa start de auto. Weg is hij. In de auto, heeft papa altijd haast.
| |
| |
| |
| |
Mama is ook boos. Haat bruine hoofd wordt rood. Het puntje van haar bruine neus wordt ook rood. Zelfs haar tenen zijn rood! Mama rent naar de slaapkamer. Ze smijt de kamerdeur dicht. Ajajai, jammert de deur. Het kan mama niets schelen. Ze doet de radio aan.
‘Zullen we dansen?’ Klein Meisje moet heel hard roepen. ‘Zul-len-we-dan-sen?’ Maar mama hoort haar niet. En papa hoort haar ook niet.
Hij is weg.
| |
| |
| |
| |
‘Dino... waar ben je?’ Klein Meisje blijft even stil. Ze luistert goed.
Goed tuisteren is moeilijk. En de radio maakt veel lawaai. Klein Meisje kijkt naar de helikopterboom. Ze ziet zo dat Dino daar niet is: de helikopterboom heeft geen groene bladeren. Alleen helikoptertjes. Blonde en bruine.
Klein Meisje doet stilletjes de deur open. Ze doet hem weer dicht.
Zachtjes. De deur zegt niets. De trap wel. Hij kreunt: krk, krk, krk.
Mama hoort de trap niet. Want binnen krijst de radio.
Buiten is het stil. Als het stil is kan Klein Meisje beter horen. Ze hoort de oude dorre bladeren. Dorre bladeren ritselen als snoeppapiertjes.
Ze verklappen dat er iemand over het erf sluipt.
| |
| |
| |
| |
Klein Meisje hoort wel iets, maar ze ziet nog niets. ‘Ben jij dat, Dino?’ Maar het is de leguaan niet. Het is een hagedis. De hagedis lijkt op Dino. Hij is ook groen. En hij heeft een lange staart. Maar Dino is groter.
En zijn staart is veel langer.
De hagedis rent roetsj, roetsj over het erf.
Hagedissen, hebben altijd haast.
‘Opzij, opzij, maak plaats... want ik heb echt verschrikkelijke haast!’ De hagedis wil snel de boom in. Dat gaat niet. Dan maar vlug over de muur. Dat gaat ook niet. Hagedis weet niet te klimmen. Maar rennen, kan hij goed. Roetsj, roetsj, roetsj... Weg is hij. De boombladeren zuchten: die hagedis rent veel te hard, straks valt hij nog.
| |
| |
| |
| |
Boombladeren kunnen zuchten. Klein Meisje weet dat, Papa niet.
Hij denkt dat alleen mama's kunnen zuchten.
Boombladeren ruisen. Dat is wat papa zegt.
Mama is in de slaapkamer. Papa is weg. Het rode fietsje is er wel.
Klein Meisje wil niet fietsen.
Op het erf liggen emmertjes en schepjes en een oude bruine kom.
De kom ligt ondersteboven. Het is een rare kom. Een kom met een hoofdje! Een kom die kan lopen!
| |
| |
| |
| |
Klein Meisje schopt tegen het emmertje, ze trapt op de schepjes.
De kom krijgt ook een schop. De kom schrikt. Het hoofdje verdwijnt en de pootjes ook.
‘Sorry Koba. Sorry, sorry, pardon!’ Klein Meisje is ook geschrokken.
‘Pardon hoor Koba, dat was echt per ongeluk.’ Koba's hoofd komt weer tevoorschijn. Dan zijn vier korte pootjes.
De oude schildpad schommelt weg als een doks. zo waggelt hij.
| |
| |
| |
| |
Klein Meisje weet niet waan Dino is, Koba wil niet spelen.. Papa is weg.
Mama is thuis, maar het is net alsof ze er niet is. Klein Meisje wordt er verdrietig van. Ze huilt. Eerst heel zachtjes. Zonder tranen. Dan hard., met tranen. Mama hoort Klein Meisje huilen. Ze rent naar beneden: ‘Klein Meisje, mijn meisje, wat scheelt je dan?’
Op het erf blijft mama plotseling staan. Ze kijkt niet naar Klein Meisje.
Mama kijkt naar de muur. Daar bungelt iets. Klein Meisje ziet het ook.
Ze roept: ‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet en dat is...’
| |
| |
| |
| |
Mama zegt niets. Mama kan niet raden, dat het de staaft van Dino is.
‘Whaa! Whooi!’ Mama schrikt. Van Dino.
Dino schrikt van mama. Hij wil wegrennen. Hij durft niet, zo bang is hij.
Dino beweegt niet. Hij blijft waar hij is, bovenop de muur.
‘Ssst, dat is Dino’, fluistert Klein Meisje. ‘Dino is verdrietig.’
‘Verdrietig?’, vraagt mama verbaasd.
‘Ja, hij is heel erg verdrietig, want zijn papa is weg, zijn mama is weg, zijn vriendje is... En hij is ook bang! Hij is bang voor de schreeuwradio, voor zijn schreeuw-papa, voor zijn schreeuw-mama, voor zijn schreeuw....’ Goed, goed’, fluistert mama. Ze kijkt verlegen naar haar rode tenen.
| |
| |
| |
| |
Dino kijkt niet haan mama. Hij kijkt niet naar Klein Meisje. Hij kijkt recht voor zich uit en wandelt stilletjes verder. Dino heeft geen haast.
Toetoet!, brult de auto
Dino schrikt dat hij bijna van de muur valt. Hij heeft opeens grote haast.
Hij springt van de muur. Hij rent door het hoge gras. Snel klimt hij in de manyaboom. Daar schuilt hij tussen de groene bladeren.
Toetoet, toetoet!
Klein Meisje schrikt niet. Ze is blij dat papa terug is.
Papa stapt uit de auto. Heel zachtjes doet hij de deur dicht.
| |
| |
| |
| |
Papa leest voor. uit het grote groene dierenboek. In het dierenboek zijn plaatjes van groene dieren. Hagedissen, kikkers, rupsen, sprinkhanen...
‘Zijn er ook springkippen?’, vraagt Klein Meisje. Ze zoekt tussen de plaatjes. Ze ziet geen groen dier dat op een kipje lijkt.
In het grote dierenboek staat wel een dier, dat Klein Meisje heel goed kent.
‘Dis een leguaan’, leest papa. ‘De leguaan heet Leo. Hij woont in het leguanenpark.’
‘Niet waar’, roept Klein Meisje. ‘De leguaan heet Dino. hij woont naast.’
| |
| |
| |
| |
Buiten ritselen manyabladeren. Klein Meisje kan wel raden wie daar is: ‘Als ik een helikopter met vier blaadjes vind... dan wens ik, dat Dino voor altijd hier blijft wonen. In de grote Manyaboom, op nummer 6.’
|
|