| |
| |
| |
Hoogste tijd om schoon te maken
stukjes uit opstellen van scholieren uit Nickerie april 2005
(Shaleita Ramdhanie, Minaka, H. Kisoensingh, Valencia Wagijo, Naomi Dihardjo, Saltani Sandhijo, Maureen, Christina Bouwman, Damaris Sanrawi, anonieme leerling uit 6b van de St. Claraschool, Caroline Harry, Rawina Matai, Chantrysia Summerville, Shaukanth Algoe)
(verwerkt in een verhaal dat is geschreven door: Marylin Simons)
| |
| |
| |
| |
Iwan was het enige kind van buurvrouw. Hij moest alles doen voor die moeder.
Hij moest vaat wassen, erf harken, vuil weggooien, alles! Wat deed Iwan met al dat vuil? Hij gooide het in de sloot, vlak aan de overkant van zijn huis.
Elke dag deed hij weer hetzelfde.
De sloot raakte tjokvol rommel. Iwan vond het wel een beetje lastig, want het vuil groeide al bijna de sloot uit.
Zijn moeder vond het niet zo lastig. ‘Kom geen smoesjes voor me verzinnen. Ik wil geen vuilnishoop op mijn erf! Die sloot is mooi diep. Alle rommel van de buurt kan erin. Dus werk snel door.’
Iwan was een gehoorzame jongen, dus raakte de sloot voller en voller.
Niet alleen thuis kon Iwan hard werken. Ook op school. Hij was één van de knapste jongens van de knappe klas. Hij kon niet alleen goed en veel thuiswerk doen voor zijn moeder. Hij kon ook goed en veel huiswerk maken voor zijn juf. In opzeglesjes was hij de ‘beterste-beste’. Lesjes van wel zes bladzijden lang leerde hij met gemak uit het hoofd. Hij kreeg altijd een goed cijfer, ook al snapte hij niets van zijn lesjes.
‘Het gaat niet om snappen’ troostte juf Lobidiri. ‘Zolang jij maar goed lesjes uit je hoofd leert, geef ik je nooit minder dan een acht.’
| |
| |
Beloofd is beloofd. Iwan haalde altijd een acht, negen of tien plus.
Het was zondag 10 april, de laatste dag van de paasvakantie. Alle kinderen van de knappe klas zetten voor zes uur 's morgens hun tas al klaar. Ze konden bijna niet wachten tot het maandag was, zo graag wilden zij naar school.
Op school kon je stoeien, rennen, spelen, want het schoolerf is heel erg groot.
Zo groot dat je alle schooltafels in een lange slinger aan elkaar kan schuiven voor een disco tafeldans. Of stoelen stapelen. Bijna zo hoog als het schooldak. Voor de stoelentoren was wel eerst een kindertoren nodig. Dus Radjinder op Kromo, Iwan op Radjinder, Sandra op Iwan, Wagimin op Sandra, Gah-Ning op Wagimin en zo maar door totdat de stoelentoren omviel. Of de kindertoren, want dat kon ook. Dat was al eens gebeurd. Toen werd elke discotafel een ziekbed. De juffen en meesters waren heel erg druk die dag, want ze moesten verplegen én lesgeven. De kinderen hadden het ook druk die dag, want ze werden afgeleid door hun bulten en schrammen, bloedlip of blauwoog, én ze moesten opletten. Ziek of niet ziek, de kinderen van de knappe klas letten altijd op. Daarom waren zij de knapste in rekenen, lezen, taal, in alles!
Ze spijbelden nooit. Spieken was er nooit bij. Ze vergaten nooit huiswerk te maken, zelfs niet in de vakantie.
| |
| |
Die laatste dag van de paasvakantie stonden de vijfendertig kinderen van de knappe klas ‘reddie steddie’, klaar om weer naar school te gaan.
Voor de zekerheid liepen sommige kinderen een paar keer heen en terug naar school. Om te ‘tjekken’ of hij er nog wel was. Voorbereiding, heet dat.
Heel belangrijk. Zo kom je nooit voor een lastige verrassing te staan. De weg naar school bijvoorbeeld, kan op een droevige dag opeens ergens anders liggen. Wegomlegging, zie je dan op een verkeersbord staan.
De weg kan halverwege ook smaller worden. Wie dan tóch doorloopt, raakt klem: de beruchte wegversmalling! Je komt nooit de straat meer uit!
Een straat kan ook doodgaan. Dat gebeurt wel eens met straten waarin geen leven zit. Die straten worden natuurlijk niet begraven, dat zou ál te zot zijn. Straatlange doodskisten bestaan niet eens. Daarom krijgen die dode straten een bordje waarop staat: doodlopende weg! Dan weet je, dat je niet verder kunt lopen. Je bent verplicht terug te gaan.
Al dit soort verschrikkelijke dingen kunnen gebeuren op die eerste, heerlijke, gezellige schooldag. Erger nog: de school kan door sibi-busi zijn weggewaaid. De wandelweg ernaartoe kan veranderen in een vaarweg. Schoolschriften kunnen door ratten zijn opgevreten. Uniform gevlekt door manya, awara, pommerak. Die dingen gebeuren! Kinderen weten dat maar al te goed. Daarom controleren ze alles een paar maal, op hun laatste vakantiedag.
| |
| |
Er kon niets meer fout gaan. Uniformen hingen gewassen en gestreken op hangers. Tassen stonden keurig netjes ingepakt. De weg naar school was even kort of lang gebleven. De school stond nog op dezelfde plaats.
De kinderen gingen extra vroeg slapen. Ze wilden dat de eerste schooldag snel zou aanbreken. Donderwolken zorgden ervoor dat het sneller donker was.
Regen zong de kinderen in slaap.
De regen stortte neer, maar geen kind bleef thuis. Met paraplu of plastic vuilniszak als mantel, gingen ze de straat op. Desnoods een bananenblad om het hoofd droog te houden. Door enkelhoog water liepen ze naar school.
Bij school reikte het water al tot hun kuiten. De weg naar school veranderde in een sloot, in een kreek, in een rivier!
De knappe kinderen waren niet alleen knap. Ze waren ook dapper. Ze rolden de broekspijpen op, tilden de rokken hoger en stapten zingend door het modderige water:
| |
| |
| |
| |
De juffen en meesters stonden al op hun leerlingen te wachten. Van verre klapten zij in hun handen. Ze waren trots op hun knappe, dappere kinderen.
Een van de vijfendertig knappe kinderen uit de knappe klas heet Gloria.
Gloria is twaalf jaar. Ze woont naast Iwan. Ze is mooi als fayalobi, snel als kalaka, knap als konkoni. Maar slordig! Niet alleen gooit zij vuil in de sloot, op het erf en op straat. Ze gooit het precies waar ze staat. En waar Gloria het liefste staat, is vóór de klas.
‘Lieve knappe Gloria’ riep juf Lobidiri. ‘Kom jij vandaag voor ons opzeggen: De droevige geschiedenis van het slordige meisje.’
‘Ja juf’ smakte Gloria, want ze had juist twaalf toffees in haar mond gepropt.
De toffeepapiertjes had ze nog in haar hand.
Gloria was zo knap, dat ze heus wel wist dat je niet met toffeepapiertjes in je hand voor de klas kunt staan. Dus... je raadt het al.
De juf zag het niet, want zij stond uit het raam te kijken.
Vlak voor jufs ogen gebeurde er iets gruwelijks. Het spookte! Dwars door de stortregen heen.
Het spook groeide en groeide maar. Juf keek met open mond van angst en verbazing. Nog nooit in haar leven had ze een spook gezien. Juf Lobidiri was een zeer knappe juf. Bijna net zo knap als de kinderen van haar klas.
| |
| |
Dus wist ze heel zeker dat spoken alleen in boeken voorkomen. En in griezelfilms.
Maar ook al kon Juf Lobidiri het niet geloven, het spookte echt!
Gloria had haar opzeglesje al ‘opgesmakt’. Ze zag dat juf druk bezig was voor het raam te staan, dus wilde zij juf niet storen.
Juffen en meesters moeten liever niet gestoord worden als ze naar buiten staren.
Ook niet als ze even met een andere juf of meester tori praten. Of babbelen met hun cell.
Gloria weet dit allemaal heel goed, dus ging ze gewoon door met een volgend opzeglesje. ‘Het milieu’ begon Gloria.
Alle kinderen luisterden aandachtig.
‘Het milieu is géén moeilijk woord voor knappe kinderen zoals wij. Daarom gebruiken wij het veel. Je spelt het zo: milll... jeu! Net als sjeu... Wij als mensen moeten ervoor zorgen dat wij het land schoon houden. Daarover heb ik wel eens nagedacht.’
Gloria trok een bedenkelijk gezicht.
Haar klasgenoten konden zien dat ze écht meende wat ze zei.
Terwijl ze sprak, maakte ze vlug haar broekzakken leeg. Ze sprak over schoon, dus moesten haar eigen zakken natuurlijk wel schoon zijn.
Daarom smeet ze de twaalf toffeewikkels, zeven lollystokjes, negen chipszakjes,
| |
| |
tweeëntwintig amalang- en kakastonpitten uit haar zakken, op de vloer.
‘Dat zijn samen vijftig wikkels, stokjes, zakjes en pitten bij elkaar’ telde Gloria goed en snel.
De klas klapte voor haar.
Gloria lachte. Ze vond dat ze nu wel lang genoeg voor de klas had gestaan. ‘Ik adviseer jullie’ zei ze stralend ‘hou het milieu schoon... Denk niet van: ach, het is maar iets gewoon... Laat ons Suriname netjes zijn... Dat vinden alle Surinamers fijn.’
De klas klapte nog harder.
Gloria maakte een buiging: ‘Niet langer gezeurd. Gooi geen “durt”. Nu geef ik Iwan de beurt’ verzon ze snel een slotrijm en liep terug naar haar plaats.
De juf stond nog steeds voor het raam, maar wel een beetje hoger. Op een stoel.
Een stoel die op een tafel stond...
‘Ik ben het eens met Gloria’ begon Iwan luid. Hij moest wel hard praten want het regende nog steeds.
De regen viel zwaar op het schooldak en maakte veel lawaai.
‘Het milieu is belangrijk om een gezond leven te hebben.’ Iwan wachtte na elke zin om zijn klasgenoten stuk voor stuk aan te kijken. Iwan weet: iemand recht in de ogen aankijken, staat moedig. ‘Soms is er zoveel vuil op straat, vreselijk!’ zei
| |
| |
hij met trage stem en droevige ogen. Het leek alsof zijn hele familie gestorven was.
De klas werd er doodstil van.
‘Ook sommige buren maken veel rommel’ zei hij nu weer hard en streng. ‘Zelfs op hun erf, zelfs voor de klas... maar ik noem geen namen...’ schreeuwde Iwan.
Niemand durfde naar Gloria te kijken. Iedereen staarde naar Iwan.
‘Alle rommel moet worden opgeruimd!’ riep hij uit volle borst. Hij zwaaide met een vuist alsof die een helikopterpropeller was.
Verlegen kinderen werden een beetje bang.
‘Dan kunnen mensen, planten en dieren in een gezond milieu leven’ brulde Iwan als een echte klassenleider.
‘Yehhh’ gilden oproerige kinderen het uit.
‘Waar je woont of waar je komt...’ schreeuwde Iwan met zijn vuist in de lucht, als een echte schreeuwlijder.
‘Hou de aarde steeds gezond’ knalde de klas er als een kanonschot uit en klapte voor Iwan.
Iwan hield van applaus dus bleef hij nog héél lang praten. ‘Ik bijvoorbeeld, heb een schoon erf. Ik hark elke middag zodra ik van school kom. Ik hark het erf én mijn straat, zelfs het trottoir.’
Het applaus van de klas was oorverdovend.
| |
| |
| |
| |
‘Wi wani Iwan, wi wani Iwan’ riepen bijna alle kinderen.
‘Als ik alle rommel heb aangeharkt, smijt ik alles in de sloot tegenover mijn huis’ ging Iwan door met brede lach. ‘De goot is mooi diep, dus alle vuil van de hele buurt kan erin.’
Sommige kinderen keken elkaar wel even vreemd aan.
Iwan zag het. ‘Mijn moeder zegt het zelf!’ zei hij snel.
Toen kreeg Iwan voor de derde keer applaus.
Maar Kate en Mitchi klapten niet.
Het was bijna één uur. De halve schooldag lang had het geregend. In de pauze was iedereen binnen gebleven. De lessen waren gewoon doorgegaan. Maar tegen één uur, regende het niet meer. Toch stond juf Lobidiri nog steeds voor het raam. Het was alsof ze staande in slaap gevallen was. Zelfs haar cell hoorde ze niet.
Alle kinderen hadden al een beurt gehad.
De bel zou zo meteen gaan. Tassen waren ingepakt, broodzakjes, snoeppapiertjes en softflessen waren netjes van de tafels op de vloer geveegd.
Kate en Mitchi keken naar de vloer. Toen naar elkaar. ‘Wat een schande, ik heb wel zin om op te ruimen’ fluisterde Kate. ‘Ik ook’ was Mitchi het met haar eens.
‘Maar wat gaat ma zeggen als we laat thuiskomen?’
| |
| |
‘No spang, ma zal boos worden, maar dit opruimen is nummer 1.’
Mitchi en Kate konden niet meteen opruimen. Eerst moesten ze de bezem en prullenbak vinden. Die stonden altijd in de hoek bij de deur. Nu moesten ze die opgraven. De rommel was een halve tafelpoot hoog!
De juf zag het niet want zij stond hoger.
De kinderen zagen het ook niet, want de bel was gegaan. Ze strompelden zo snel ze konden door de troep naar buiten. Ze hadden honger en wilden vlug naar huis.
Allemaal tegelijk renden ze het schoolerf over.
Allemaal tegelijk stonden ze tegelijk stil: vijfendertig min twee monden vielen open van ongeloof. Heel langzaam keerden de kinderen zich om. Het leek wel alsof ze in een slowmotion film speelden. Ze keken naar hun lokaal en zagen twee blote benen onder een gestippelde knierok. Een knierok die als een parachute om juf Lobidiri's middel opbolde. Het leek alsof de parachute-rok haar benen optilde, en juf Lobidiri mee op zweeftoer nam...
Niet drieëndertig, maar tweeëndertig kinderen stormden het schoolerf over, terug naar hun klas want één meisje bleef staan. Dat was Lisa. Lisa Bakkers.
‘Bah’ mopperde Lisa. ‘Alweer hebben de mensen alle straten en bermen volgegooid met hun troep. We kunnen toch niet door deze smerigheid lopen? Hoe komen we dan thuis? Om dit vraagstuk op te lossen’ mompelde Lisa ‘heb ik
| |
| |
nodig: vijfendertig tafels, vijfendertig stoelen, vijfendertig schriften, vijfendertig pennen en minstens vijfendertig knapste van alle knappe koppen. Eenenvijftig mag ook, liever teveel dan te weinig helpers.’
Bedachtzaam liep Lisa terug naar de klas. Niet meer als leerling, maar als voorzitter! Razendsnel en superknap had Lisa zichzelf tot voorzitter gekozen.
Voorzitter van het Comité tegen Smerigheid.
‘Beste kinderen... ik bedoel uh... zeer geachte Comité-kinderen’ sprak Lisa als een echte en heel belangrijke voorzitter.
Niemand luisterde. De kinderen waren druk bezig. Toen gilde Lisa keihard naar het Ministerie van Gezondheid. Niet uit onbeleefdheid. Maar ze moest wel gillen, want het Ministerie van Gezondheid staat helemaal in Paramaribo, en zij op een schoolerf in Nickerie.
‘Mensen meneren ministers, luister!’ riep Lisa zo hard ze maar kon. ‘Mensen die rommel hier en daar gooien, vind ik slordig. Wie thuis slordig is, is ook op straat slordig. We moeten netjes met ons me... ma... milieu te zijn. Jong geleerd, oud gedaan, zegt me oma. En dat vind ik ook!’ Ondertussen vochten Mitchi en Kate met bezem en vuilnisblad tegen de rommel. Maar de juffen en meesters klapten in hun handen voor Lisa. Ze waren trots op hun knappe leerling die alles zo goed wist te zeggen. ‘Tien punt, tien punt’ riepen ze naar Lisa.
| |
| |
| |
| |
In de klas stonden de andere kinderen met grote ogen naar twee blote benen te staren. De blote benen van juf Lobidiri! Ze keken maar heel even. Toen deden ze hun ogen stijf dicht want ze wilden niet verder kijken. Ze waren niet alleen knappe, maar ook zeer beschaafde kinderen. Ze wilden niet naar het ‘djokkiemodel billebroek’ van hun juf kijken.
Toch piepten een paar kinderen door hun oogspleetjes. Niet omdat het onbeschaamde kinderen waren. Ze konden niet anders. Ze moesten wel even piepen. Want op de ‘djokkiemodel billebroek’ tuimelden Tom en Jerry ondersteboven. Ze zaten elkaar zoals altijd achterna. Tom wilde van Jerry een broodje hot dog maken, en Jerry wilde van Tom een broodje cold cat maken. De ‘billebroek’ leek wel een stripboek. En dát wilden de kinderen niet missen!
De stippeltjesrok van juf Lobidiri bolde op als een parachute. Maar deze parachute daalde niet!
Juf Lobidiri rees hoger en hoger. Hoger dan de stapel stoelen, hoger dan de tafelstapel. Ze steeg op naar de hoogste plank van de boekenkast die bijna zo hoog was als het plafond.
Maar juf Lobidiri kon er toch op staan want er wás geen plafond. Het plafond was heel lang geleden door een colonne van eenenvijftig miljoen houtluizen opgevreten. Er was wel een dak, maar in het dak zat een gat. Het gat was zo groot als
| |
| |
het hoofd van juf Lobidiri. Heel voorzichtig stak ze eerst haar keurige dameskapsel erdoor, toen de rest van haar hoofd.
De knappe kinderen begrepen zonder uitleg de betekenis van ‘een geluk bij een ongeluk’: het gat dat eerst een ongeluk was... datzelfde gat waardoor jarenlang emmers vol regenwater in de klas neerplensde... bleek nu een groot geluk want Juf Lobidiri kon haar hoofd erdoor steken! Haar hoofd stak zonder moeite door het dakgat! Ze kon nu over het hele schoolplein uitkijken. Maar verder zag ze niet: de rommel die eerst halfhoog was, was in zeer korte tijd hoog als een moskee, tempel, kerk, synagoge, kathedraal opeengestapeld. Zo hoog! En de rotzooi groeide niet alleen in de hoogte en lengte. Het groeide ook in de breedte! Bijna het hele schoolerf vol.
De knappe kinderen die helemaal vergaten dat ze nu ook nog knappe commissieleden waren, renden als kippen, als katten, als kakkerlakken van binnen naar buiten, van buiten naar binnen. Als kippen zonder kop, zouden wij gewone kinderen zeggen.
Niemand, zelfs niet Lisa Bakker de voorzitter, wist wat te doen.
En juf Lobidiri? Zij had per ongeluk de boekenkast omver geschopt en zat klem met haar hoofd bóven het dak. Maar haar armen, lijf en benen bungelden ónder
| |
| |
het dak, als een awari van dinosaurus formaat.
‘Wat moeten we doen, wat moeten we doen’ jammerden de kinderen van de knappe klas.
‘Wat we moeten doen?’ vroegen Kate en Mitchi boos. ‘Opruimen natuurlijk!’ Toen stapten de beide meisjes gewapend met bezems, vuilnisblikken en vuilniszakken naar buiten. Ze deden één, twee, drie, vier, vijf stappen. Verder kwamen ze niet. Zover was het vuil al gegroeid.
De wind had al het vuil één kant op geblazen. En de regen had al dat vuil één kant op gewassen: alle smerigheid lag voor de school.
Het waaide en regende niet meer, maar de kinderen konden toch niet naar huis.
Ze konden niet door de vuilnisberg, en ook niet eroverheen.
Waar vuil is, daar is rat. Waar rat is, daar is muis. Waar muis is, daar is zwerfkat.
Waar zwerfkat is, daar is straathond. Dus al gauw was het een beestenbende van jewelste. Ook Tingifowru cirkelde rond de enorme vuilnishoop.
‘Tingifowru, jij goede aasgier, neem ons op je vleugels, weg van hier’ smeekte Kate. Ze had van haar grootmoeder gehoord dat mensen en dieren elkaar heel lang geleden konden verstaan. Dus sprak ze tot Tingifowru, je kon nooit weten.
Maar Tingifowru gaf kik noch kras. Kate probeerde het nog eens: ‘Tingifowru, machtige opruimer van kadaver. Het wordt al later en later.
| |
| |
| |
| |
Ik verzoekje, goede gier. Neem ons op je vleugels weg van hier.’
Maar Tingfowru was veel te druk. Hij had een geweldige maaltijd. Een driekwart dode hond. Het was Doggie. De hond van meneer en mevrouw Dierlief. Maar toen Doggie op zeer droevige dag zo ziek als een hond was geworden, hebben ze hem van hun erf geschopt. Hondsalleen de straat op! Toen was Doggie voor één kwart dood.
Maar op straat werd hij door kinderen met stenen bekogeld, tot hij halfdood was. Doggie had toen nog kunnen leven, want halfdood is ook half levend. Ja toch? Als hij maar één goed grootmens, of één lief kleinmens was tegen gekomen.
Maar voor zijn pech en hondsverdriet kwam hij de hondenduivel tegen. En wie de hondenduivel kent, weet dat hij werkt met vergif!
Doggie was zo ziek en had zo een hartverscheurende honger, dat hij niet meteen proefde dat hij duivelvergif at. Toen hij het doorhad, was hij al driekwart dood! Voor Tingifowru is driekwart dood net zo dood als helemaal dood. Dus al zou Tingifowru die lieve Kate hebben verstaan (en dat is heel goed mogelijk, want sommige mensen weten nog steeds met dieren te praten), dan nóg zou hij niet naar Kate luisteren. Tingifowru smulde van zijn hondenmaal.
Sommige vaders en moeders, oma's en tantes vroegen zich af waar hun kinderen bleven. Maar andere mensen wisten zeker dat de kinderen nog rustig op school
| |
| |
waren om na te blijven.
Het kwam tot een oorverdovend debat. (Grote mensen maken nooit ruzie. Ze houden debat!) Een debat met een heleboel gruwelijke termen.
Termen waarvoor kinderen pakslaag krijgen als ze die dúrven uit te spreken! Bijna werd het debat een vechtpartij, voordat ouders, oma's, tantes en alle andere mensen eindelijk naar school trokken om te zien waar hun kinderen bleven.
Ze hoefden de weg naar school niet te zien. Ze konden hem ruiken!
Alleen wisten ze niet dat de stank van het schoolerf kwam.
Het stonk zo erg dat sommige mensen ervan moesten braken. Andere mensen gebruikten wc-spray of Alcolade, reukzeep of muskietenkaars. Het hielp niet!
Sommige mensen liepen met zakken over hun hoofden. Dat hielp wel een beetje tegen de stank, maar niet tegen een muur of lantaarnpaal.
Maar ouders zijn ouders: ze geven niet op als het om hun kinderen gaat.
Ze wilden weten waar hun kinderen bleven. De oma's en tantes ook.
Moedig trokken ze door modder en smerigheid.
Je kon allang niet meer zien waar de straat was en waar de goten.
De hele omgeving was veranderd in een blubberige vuilnisbelt.
Een grootmens dat eens een dierenvriend was, trapte op zijn eigen huispoes.
Zijn huispoes was doodgegaan. De dierenvriend vond het niet nodig om zijn huispoes te begraven. Niet zo ver van zijn huis was een goot.
| |
| |
De dierenvriend dacht: goot en graf beginnen toch allebei met ‘g’... Toen pakte hij zijn huispoes aan alle vier poten vast, en smeet hem met een lassoworp in de goot. De huispoes was morsdood. Maar Tingifowru had hem niet opgegeten. De wurmen hadden de dode poes eerder gevonden.
De dierenvriend die ook een vader was, maakte zich verschrikkelijk ongerust. Hij liep zo snel hij kon. Hij wou weten waarom zijn kind niet thuisgekomen was. Hij hield verschrikkelijk veel van zijn kind. Veel meer dan van zijn huispoes, dat is zeker. De vader sprak veel met zijn kind. Hij aaide zijn kind alsof het een mooie wollige poes was. Hij nam tijd om naar zijn kind te luisteren. Hij zat 's avonds met zijn kind huiswerk te maken. En op zondagmiddag nam hij zijn kind mee om te hengelen. De vader haastte zich met tranen in zijn ogen van ongerustheid.
Hij verloor zijn slippers, maar dat kon hem niet schelen. Op blote voeten baggerde hij door de smerigheid.
Toen maakte de vader tot zijn grote ergernis een misstap.
Met éé been zakte hij tot aan zijn knie in de goot. De goot waarin zijn morsdode huispoes lag!
De wurmen waren juist aan het dineren. Ze kropen en kronkelden van schrik toen hun maaltijd werd vertrapt. Hulpeloos klampten zij zich vast aan de blote voeten van de vader die zijn slipper in de toko-toko of tussen de vuiligheid verloren had.
| |
| |
| |
| |
Op het schoolerf hielpen alle kinderen mee. Niet alleen de vijfendertig kinderen van de knappe klas, maar álle kinderen van de hele school. Ze vulden alle zakken, dozen en vuilnisbakken die ze maar konden vinden.
De juffen en meesters hielpen eerst juf Lobidiri. Ze trokken haar aan haar benen uit het dakgat. Toen sleepten ze de boekenkast naar buiten. Die gebruikten ze als een ladder om veilig op het schooldak te komen. Vanaf het schooldak konden ze precies zien welke leerlingen werkten en welke niet.
Vanaf het dak konden ze naar de hardhorende kinderen schreeuwen. Vanaf het dak hadden ze ook beter bereik met hun cell. Een zeer knap idee dus van de meesters en juffen om hoog en droog op het dak te gaan zitten.
‘Jaja... juf Lobidiri hier...’ sprak de juf van de knappe klas tegen haar cell. Ze wachtte even maar kreeg geen antwoord. ‘Hallo, hallo, hallo... ontvangt u mij, kunt u mij horen?’ vroeg juf Lobidiri voor de zekerheid.
Maar de vriendelijke cell-stem zei: ‘Het spijt me. Vandaag, morgen en misschien ook overmorgen, zijn alle mobiele telefoons én vaste telefoons buiten bereik of uitgeschakeld...’
De scholieren waren met man en macht, met kind en kracht, aan het schoonmaken. Ze vochten vanaf het schoolerf tegen het vuil.
| |
| |
De ouders, oma's, tantes en ook andere mensen uit de buurt deden hetzelfde, maar dan vanaf de straat. Ze huilden. Ze keken heel even omhoog naar de grauwe hemel en smeekten. Maar al gauw keken ze beschaamd weer omlaag...
Ondertussen hadden ratten, straathonden, zwerfkatten en een zwerm tingifowru de tijd van hun leven. Als goede vrienden ravotten ze met elkaar in de vuilnishoop en smulden van etensresten.
Het opruimen schoot niet hard op. Het werd later en later. De zon was al aan het ondergaan. Er klonk een hartverscheurend gehuil van grote mensen. Hun huilen klonk erger dan het janken van duizend straathonden tegelijk die met stokken worden geslagen, geschopt of gestenigd. Het snikken van de kinderen kwam er haast niet bovenuit.
Vanaf een stroomdraad keek Aka met zijn zwerm familieleden naar de hardwerkende, snikkende kinderen. Aka wilde iets doen. Hij had medelijden met de kinderen. Zelfs met de grote mensen, ook al schieten ze soms met katapult of jachtgeweer. Hij vond hen allemaal heel erg zielig en wilde helpen. Maar hij wist niet hoe. Totdat hij een meisje met een blaadje naar hem zag zwaaien.
Het meisje heet Maureen. Dat stond onderaan haar opstel. Niemand kent haar achternaam. In haar haast en grote nood vergat ze die erbij te schrijven.
Maureen keek smekend naar Aka.
| |
| |
Aka keek medelijdend naar Maureen. Hij begreep haar meteen: ‘Ze wil dat ik haar opstel naar Paramaribo overvlieg’ kraste Aka naar zijn familie.
Eigenlijk was Aka wel een beetje bang. Je weet het nooit met mensen.
Ze kunnen soms heel gemeen doen. Niet alleen tegen honden. Maar ook tegen een mooie, sterke, statige vogel als hij. Toch nam Aka een kans: hij vloog regelrecht op Maureen's opstel af. Gelukt!
Met het opstel in zijn bek vloog Aka in volle vaart naar Paramaribo.
De hele roofvogelfamilie vloog krassend en krijsend achter hem aan. Van Nickerie in één ruk door naar Paramaribo. Over de Nickeririvier. Langs Wageningen, Coronie, Saramacca en Wanica. In Paramaribo landden zij op het dak van het Presidentieel Paleis. Maar daar was niemand thuis.
Toen trokken ze door naar de rode gebouwen die Ministerie van Bomen, Ministerie van Bloemen, Ministerie van Dieren en Ministerie van Mensen Zaken heten. Aka stopte zelfs bij het schattige, kleine Ministerie voor Kind Zaken.
Helaas! Allemaal waren ze gesloten.
Maar Aka gaf niet op. Hij vloog vooraan de zwerm en koerste naar een heel groot park. Een park vol feest vierende kinderen. Een park waar gekleurde vlaggetjes vrolijk wapperden. Waar feesttenten stonden, versierd met ballonnen en slingers. Waar soldaten rondliepen om op kinderen te letten. De soldaten hielpen kinderen hun verloren moeders terug te vinden.
| |
| |
| |
| |
En ze hielpen kinderen die gevallen waren met pleisters en snelverband. Ze hielpen het park schoon te houden. Ze hielpen met tenten opzetten en met opruimen. De soldaten hielpen met heel veel meer. Daar zijn soldaten eigenlijk voor. Om mensen te helpen.
Er werd luidkeels gezongen door de kinderen en ook door een groep gezellige dames, beter bekend als: De Kinderboeken Dames. Ze zongen juist hun nieuwste hit ‘Waar je woont of waar je komt, houdt de aarde steeds gezond’. Ze zongen het een laatste keer want het boekenfeest was net afgelopen.
De schoonmaakgroep was al bezig op te ruimen toen Aka met zijn zwerm familieleden krijsend en krassend neerstreek in het park.
De soldaten keken daar vreemd van op. Ze wisten niet wat ze moesten doen. Maar ze wisten heel zeker dat ze Aka en zijn familie niet mochten verjagen. Ze wisten heel héél zeker dat ze niet op Aka en zijn familie mochten schieten. Daar zijn soldaten eigenlijk niet voor.
Deze soldaten hadden trouwens geen stenen, geen katapult, geen stokken. Helemaal niets waarmee ze konden slaan, gooien of schieten. Dus stonden ze in het park met de handen over hun oren naar de krijsende vogels te staren.
Maar De Kinderboeken Dames begrepen onmiddellijk dat Aka een boodschap bracht. Want niet alleen heel lang geleden, maar ook nu nog zijn er grote en
| |
| |
kleine mensen die dieren begrijpen. Aka vloog sierlijk als een koningsvogel op de dames af en liet Maureen's opstel vallen. Het opstel dwarrelde omlaag.
De Kinderboeken Dames doen veel. Ze werken heel hard. Ze sjouwen elk jaar met hun boeken van Paramaribo, naar Moengo, naar Sipaliwini, naar Nickerie. Ze proberen langs alle districten van Suriname met boeken te reizen. Want ze willen dat alle kinderen van Suriname al die mooie boeken lezen. Daarom doen ze dat. Maar De Boeken Dames kunnen niet alles. Ze kunnen bijvoorbeeld niet vliegen.
Soldaten kunnen wél vliegen. Met helikopters. Zodra ze horen dat er hulp nodig is, springen ze in hun jeep, in hun truck of helikopter om vliegensvlug te gaan helpen.
‘Géééééf.... acht!’ riepen De Kinderboeken Dames luidkeels alsof ze commandanten waren. Ze hadden het opstel gelezen. Ze begrepen dat er met spoed hulp nodig was.
De soldaten gehoorzaamden direct op het commando. Ze sprongen in hun helikopters die buiten het park geparkeerd stonden tussen de auto's, bromfietsen en driewielers.
Aka vloog met zijn familie als gids voor hen uit.
De hele knappe klas en alle kinderen van de school hadden zonder ophouden
| |
| |
| |
| |
doorgewerkt. De vuilnishoop was al veel kleiner, maar toch nog te groot en te vies om overheen te klauteren.
Dat hoefde ook niet meer. Alle kinderen werden veilig door de soldaten met helikopters over de vuilnisbelt gevlogen. Ook alle juffen en meesters. Want die zaten nog steeds op het schooldak. Met hun duim in de mond, huilend om hun vaders en moeders.
De flinke hulp van de soldaten was het halve werk.
Het hele werk... het echte, grote karwei... dát gebeurde pas de volgende dag. Met hulp van de wind, die de laatste regenwolken van de hemel waaide. En van de zon, die erven en straten en vuilnisbelt droogde. Met hulp van Tingifowru, straathonden en zwerfkatten die op hun eigen bekende manier opruimden.
Maar vooral door de grote schoonmaak die alle kleine en grote mensen zélf hielden. Zingend en swingend gingen zij aan de slag.
Door het hele land kon je hun zangstemmen horen: ‘Tralalala tralala..., houd de aarde steeds gezond!’
En mocht het gebeuren dat dit lied vergeten wordt, dan is er nog altijd die prachtige kleurenboog aan de hemel. Mooi als een souveniertje. Een kostbaar geschenk dat ons eraan herinnert hoe mooi onze aarde is.
| |
| |
Woordenlijst
Zeg: |
Schrijf: |
reddie steddie |
ready steady |
tjekken |
checken |
durt |
dirt |
djokkie |
jockey |
|
|