Een nieuw sangh-boeck, iuhoudende eenighe psalmen
(1650)–J. Sent– AuteursrechtvrijOp de wijse van den 9. Psalm.
MEt een toegheneghen ghemoet
Wensch ick u Gods ghenade goet
Mijn alderliefste in den Heere
| |
[pagina 143]
| |
Dat u gheloof altijt vermeere. Ga naar margenoot+
2. Als ghy Christum hebt aenghedaen
So wilt doch vromelijck voort-gaen Ga naar margenoot+
Vleesch ende bloedt wilt doch bedwinghen
Bemindt niet meer dees Aertsche dinghen.
3. Recht moet ghy syn Hemels ghesint
Ghy zijt beropen tot Gods kint, Ga naar margenoot+
Hy nam u aen als een goet Vader
Door synen Soon onsen ontlader.
4. In Godt weest nu altijdt verheucht
Vercondicht uyt syn groote deucht Ga naar margenoot+
Die u door Christum is bewesen
Die u van sonden heeft ghenesen.
5. Seer liefelijck hy u ontfingh
En gaef u eenen vingherlingh
Aen uwe hant, en ginck u trouwen Ga naar margenoot+
| |
[pagina 144]
| |
Hout u by hem, 't sal u niet rouwen
6. Voor u hy nu sorghet altijdt,
Nu ghy in Godts ghemeynte zijt,
Ende hebt u daer toe begheven
In heylicheyt voortaen te leven.
Ga naar margenoot+ 7. Rust u, en maeckt u lamp bereyt
Verciert u met het Bruylofs kleyt
Op dat ghy niet en comt tot schanden
Als ghy van eenen hebt verstanden.
8. Tot der Bruyloft in dat ghelach
Ginck hy maer die Coninck hem sach
Seggende, ginck hy tot hem spreken:
Vriendt hoe comt ghy hier in ghestreken.
9. So naeckt en bloot, en onverciert
En hebt gheen cleet, daer ghy viert
| |
[pagina 145]
| |
Inden grooten Sabbath des Heeren,
Ghy moet met schanden u uyt keeren.
10. Dan sal hy seggen op dat pas
Tot zijnen Knechten: neemt hem ras
En bint hem voeten ende handen
Werpt hem in die Hel te verbranden.
11. O mijn beminde, hier op past
Wee haer, die daer comen te gast
Want daer is weenen en clagen
Dat sal dueren t' eeuwigen dagen.
12. Comt en besiet het onderscheyt Ga naar margenoot+
Daer van ons Malachias seydt:
Hoe Godt die Vromen gaet beloonen
En met den Crans der Eeren croonen. Ga naar margenoot+
13. Houdt dat ghy hebt, verbeyt het loon
| |
[pagina 146]
| |
Ga naar margenoot+Dat u niemandt berooft u croon,
Christus salse dennen op setten
Die haer met boosheydt niet besmetten.
Ga naar margenoot+ 14. Tot Godt den Heere u begeeft
In het ghebedt, so langh ghy leeft
Ga naar margenoot+Wat u noot is, sult ghy ontfangen
Ist dat ghy aenhoudt met verlenghen.
15. En wilt Gods goede gaven niet
Versuymen wat u hier geschiet,
Weest altijdt vroom nae Christus zeden,
Ga naar margenoot+In zijn voet-stappen wilt doch treden.
16. Recht uyt een Broederlijcke aerdt
Soo is dees dicht by een vergaert
Datmense niet alleen soud' singen
Maer neerstich zijn in het volbringhen.
|
|