Een nieuw sangh-boeck, iuhoudende eenighe psalmen
(1650)–J. Sent– AuteursrechtvrijNae de wijse: Een aerdich Trommulaerken sonder deucht.
GEbenedijt o mijn ziel altijt den Heer, Ga naar margenoot+
Looft hem, o alle mijn inwendicheydt
Prijst hem met blijde lof - sanghen altijdt meer Ga naar margenoot+
Die u in syne weghen leyt
Door syn ghenadicheyt
Sijn beloften toeseyt.
| |
[pagina 88]
| |
Ga naar margenoot+ 2. Maeckt groot, O mijn ziel den Heer uwen Godt,
Die u uyt Egypten tot Syon heeft gheleyt
Die u leydt tot Christo van Babels Herders sot,
In Israels groene weydt
Van Babels dorre heydt
O siel zijn lof verbreyt.
3. O sout ghy (O Ziel) niet loven sulcken Heer
Ga naar margenoot+Die u van den doodt totten leven heeft ghebrocht
Die u gheleydt heeft door dat rode Meer
Doen ghy dwaelde, weder socht
Met zijnen Bloedt ghecocht
Doen Pharo u bevocht.
4. Looft onsen Godt met Mosem, O mijn ziel,
Die u tot syn heylighe wooninghe
| |
[pagina 89]
| |
heeft ghebracht
Die Pharo met ros ende Wagens over-viel
Int roy Meyr om - wierp met cracht Ga naar margenoot+
Doen hy vervolchde onsacht
Dat Israels gheslacht.
5. Mijn ziel looft den Heere al u leven lanck Ga naar margenoot+
Looft hem met herpen ende met snaren-spel
De heylighen in Syon loven hem met sanck
Oock ghy Borghers Israel
Want int helsche ghequel Ga naar margenoot+
Hem niemant loven sel
6. Looft desen God, O ghy Aerders van Syon
Looft hem, O syn knechten groot ende cleyn Ga naar margenoot+
Looft hem, O alle zijn handt-
| |
[pagina 90]
| |
wercken schoon
Ga naar margenoot+Principael O Zyon greyn
Ghy zijt Gods Bruyt alleyn
Ga naar margenoot+O cleyn vergad'ring reyn,
7. O Godt u lof is in u gemeynt alleen
Ga naar margenoot+Ten is niet schoon inder sondaren mont
V woort is alleen in Jerusalem reen
V wet men in Zyon vont
Ga naar margenoot+Quijtscheldinghe van sont
Alsmen vant quaet af-stont.
8. Wie soude alsulcken God niet loven vro
Die Daniel verlost heeft wter Leeuwen mont
Die met Zydrach, Misach en Abednego
Inden gloeyenden Oven stont
Dat die vlamme haer niet verslont
| |
[pagina 91]
| |
Gheen brant men aen haer vont.
9. Prijst Godt, O Jerusalem en Syon teer, Ga naar margenoot+
Die u deuren vast met grendelen bewaert,
Die u mueren op-bout, die daer laghen neer,
Die den verstroyden vergaert
Die om syn naem vermaert,
Te Babel ghevaen waert.
10. Looft Godt, die in syn heyligen Tempel woont,
Hy is een al te vriendelijcken Heer, Ga naar margenoot+
Looft hem, die syn wtvercoren croont,
Die haer vroom stelden ter weer,
Een eeuwich triumpheer,
Gheeft hy, die hout syn Leer.
11. Ghy Hemelen, ghy Aerde, God doch den prijs gheeft, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+Looft hem ghy Heydenen die opter aerden zijn
Het loove hem alle wat Adam heeft,
Sonne Mane, Sterren fijn
Lovet Godt met helder schijn,
Ga naar margenoot+Dat zijn de wercken syn..
12. O Godt laet myn Ziel leven, datse u loven mach
Laet u lof van mijn lippen zijn vertelt
Ga naar margenoot+Op dat ick mach staen blijven in den boosen dach,
Als dat Element smelt
Heylich moeten wy zijn ghestelt,
Ga naar margenoot+Gheen onschult daer en ghelt.
Ga naar margenoot+ 13. O Prince Godt, Heere alder Heeren Heer,
Ghebenedijt moet ghy in der eeuwicheyt zijn,
| |
[pagina 93]
| |
Die 't licht in duysternis laet schynen neer Ga naar margenoot+
Die waren in doodes pijn
Gaeft ghy dit helder schijn
Looft Godt, O ziele mijn.
|
|