‘Heb jij dat goed?’ vroeg Henk.
‘Thuis wel, ja!’ antwoordde Kees. ‘Wacht jullie maar hier, dan zal ik het halen! Ik ben zo terug!’ en op hetzelfde ogenblik was hij er al in draf vandoor.
In spanning wachtten de vier jongens, Eddy en Henk beneden op straat, Tom en Thijs boven, met hun lichaam hangend uit het raam.
‘Daar heb je Kees!’ riep Thijs, die hem het eerst in de gaten kreeg.
‘Heb je 't?’ vroegen de jongens tegelijk.
‘Asjeblieft!’ en Kees hief triomfantelijk zijn hand op.
‘Nou, lui, nou zullen we 't hebben!’ en tegelijk was Kees al bezig het gips met een spijker in het slot te stoppen.
‘Gaat het?’ riepen de Katjangs van boven.
‘Prachtig!’ was het antwoord van beneden.
Eddy en Henk inspecteerden het werk.
‘Het zit helemaal vol!’ riep Henk naar boven.
‘Goed zo! Fijn!’ schreeuwde Tom.
Thijs kirde van pleizier.
Kees was klaar.
‘Nou moeten ze hard werken, als ze daar doorheen willen komen!’ riep hij.
Eddy peuterde even aan het slot; hij keek naar boven en zei:
‘Met geen stokken komen ze d'er in.’
‘Nou zul je wat beleven!’ lachte Tom.
‘Dan moeten ze maar niet 's avonds uitgaan!’ giechelde Kees.
‘Maar hoe komen ze nou in huis?’ vroeg Thijs, die het toch wel wat erg gewaagd vond.
‘Door het raam!’ lachte Kees.
Maar Tom zei, dat dat niet kon; ‘De blinden zijn er voor en die zitten van binnen vast!’
‘Denk er om, dat je ze niet openmaakt!’ waarschuwde Kees.
‘Daar zal ik wel zalig voor oppassen!’ riep Tom.
‘Wij slapen toch!’
‘Eeuwig zonde, dat wij d'er niet bij kunnen zijn!’ zei Eddy.
‘Ja, verduveld jammer!’ vond ook Henk.
‘'k Gaf honderd pop, als ik ze hier straks voor de deur kon zien staan!’ lachte Kees.
Maar Tom troostte hen.
‘Wij zullen 't jullie morgen wel vertellen!’
‘Nou, adjuus, lui! Doe ze de complimenten van mij, als ze thuis komen!’ schreeuwde Kees.