Paul staarde hem met open mond aan.
Doch op eens begon hij te brullen van het lachen en riep:
‘Oeloepoe, jij, Puk! Hoe jij hier, Puk? Wallah, ja, Puk, nou ik zie! Wat mop, zeg! Puk in Pretoria! Oeloe! Oeloe! Oeloe!’
‘Dus je kent mij nog, Paul?’
‘Walla, ja natuurlijk, zeg! Hoe ik vergeet Puk? Nooit van mijn leven, zeg!’
‘Nou, Paul, dan ga je met mij mee, zeg! Dan ben je vandaag mijn gast!’
‘Walla, ik niet kan, zeg! Ik in betrekking!’
Plotseling zette hij een borst op en zei grappig-komiek:
‘Ik nou klerk, zeg, hier op kantoor!’ Maar op eens liet hij er lachend op volgen: ‘Dat toch geen baantje voor één Christenmensch als ik, wat Puk?’
Puk ging naar binnen om met den chef te spreken en vijf minuten later zaten de kaffer en de Hollandsche zee-officier samen in het rijtuig.
‘Nou gaan wij samen nog eens lekker eten, Paul!’ zei Puk.
‘Oeloe, ja, ik altijd nog eet voor vier!’ riep Paul. Hij vond het blijkbaar erg deftig in het rijtuig: hy zei tenminste:
‘Dat is werk voor koningszoon in zoo rijtuig, wat Puk?’
Puk nam Paul mee naar een restaurant en bestelde er twee diners. En toen, daar aan tafel, raakte de tong van Paul los.
‘Wallah, wat lollig van jou, Puk, om mij nog zoek op! Jij mij niet vergeet!’
‘Waarom heb jij nooit meer eens geschreven na dien eenen brief?’ vroeg Puk.
‘Wah, ik kan niet schrijf, zeg!’
‘En je bent klerk!’ lachte Paul.
‘Wah, overschrijf, niks an! Maar brief, heksentoer, zeg!’
Opeens begon hij te lachen.
‘Zeg, Paul, weet jij nog die vers van oceaan, van oceaan, van oceaan? Lollig, hè? Wah, wat ik smoor, zeg! stapel-verliefd! Hoe gaat Bep?’
‘O, zij is al drie jaar getrouwd!’
‘Wah, getrouwd zij? Ik ook!’
‘Ben jij getrouwd, Paul?’