| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Het eerste deel van het programma vond slechts matige belangstelling bij het publiek.
Nummer I, aangekondigd als:
‘Luchtacrobatiek door de slangenmenschen Jack en John’ bleek alleen maar te bestaan in eenvoudige zweefoefeningen aan de ringen door Harry Kool en Rud Noordaa.
Nummer II, zeer grootscheeps aangekondigd als:
‘De draaiende Tollen: Les Tourbillons’
was ook al niet een nummer, dat de jongens in geestdriftige vervoering bracht. ‘Les Tourbillons’ waren Pukkie, Geert Beukers en de Lijn, die ‘molentjes’ en ‘buikzwaaien’ aan den rekstok vertoonden.
‘Wat 'n opschepperij!’ fluisterde Kees Lasonder - een groote vriend van Piet Bron - ‘zoo ken ik het ook! Is dat nou 'n spel?’ maar hij durfde het niet hardop zeggen, bang als hij was er dan uitgesmeten te zullen worden en dat wilde hij voor geen geld ter wereld, omdat hij Artapappa nog niet had gezien, behalve dan zoo even voor het begin, met zijn hoofd onder het scherm.
Wat nummer III: De vertikale stok was, bleek voor niemand een geheim te zijn, want toen Jaap Schreven
| |
| |
met zijn bekenden wandelstok op het tooneel verscheen, ging er van alle banken een luid ‘hoera’ op.
Jaap werd door dat geschreeuw erg zenuwachtig en beefde zóó, dat de stok telkens van zijn neus afwipte.
‘Schei maar uit!’
‘Wij gelooven het wel!’
‘Hou hem maar met je handen vast, dan blijft ie wel staan!’ riepen zij van de achterste rijen, toen het instrument voor de vijfde maal op den grond viel.
‘Als jullie niet stil bent, ga je d'er uit!’ riep Jaap en hij begon opnieuw.
Toen eindelijk, bij deze zesde poging, de stok zoo vriendelijk was een oogenblikje los op Jaap's neus te blijven staan, barstte het heele publiek in zulk een applaus uit, dat hooren en zien verging. Jaap begreep, dat het meer uit blijdschap was, omdat nummer 3 was afgeloopen dan uit geestdriftige bewondering, dat hij zóó werd toegejuicht.
Het programma viel den Pieper niet mee en hij wilde na ‘De vertikale stok’ al weggaan, toen Spekkie, die naast hem bij de deur stond, hem waarschuwde:
‘Nou komt ie!’
‘Wie? De neger?’ informeerde de Pieper.
Spekkie knikte bevestigend.
‘Nou zal u wat zien!’
De Pieper besloot tegelijk om nog even te blijven.
Een joelend gelach ging door de zaal, toen Artapappa in zijn witte tricot op zijn handen het tooneel kwam opwandelen, met een ouden hoogen hoed boven op zijn voeten. Paul had er op gestaan zijn hoogen hoed bij dit eerste nummer reeds te dragen, maar omdat die telkens van zijn hoofd afwipte, had hij hem ten slotte maar op zijn voeten gezet.
| |
[pagina t.o. 88]
[p. t.o. 88] | |
De Artapappa's.
De jonge ‘nikker’ stond daar hoog in de lucht. Bladz. 90.
| |
| |
‘Walla,’ had hij gezegd, ‘ikke toch omgekeerde wereld! Dan ook die hoed op die voet!’
‘De omgekeerde Wereld’ had een reuzen-succes!
Zelfs Kees Lasonder moest erkennen, dat dit nummer ‘echt’ was.
Elken keer, als Paul zich van uit den hoogstand met een plof op zijn hoofd liet vallen, barstte het publiek in een schaterlach uit.
‘Wat 'n kop!’ schreeuwden de jongens.
De Pieper was één en al bewondering.
‘Het lijkt wel, of ze met 'n gewicht van vijftig pond smijten!’ zei hij, toen Paul voor de zesde maal ‘in zijn kop zakte’. ‘Wat 'n kop heit me die jongen. 't Lijkent wel ijzer!’
‘Wat zullen we nou hebben?’ vroeg hij nieuwsgierig aan Spekkie, toen Pukkie en de Lijn een tafel - met daarbovenop een stoel - midden op het tooneel plaatsten.
‘Wacht maar!’ zei Spekkie met een knipoogje.
De Pieper dacht er niet meer aan om weg te gaan.
Paul was op de tafel geklommen en zette zich - den hoogen hoed nu op zijn hoofd - op den stoel.
Toen kwam Pukkie naar voren en riep:
‘Dames en heeren! Als extra nummer zal Paulus Artapappa voor u vertoonen: de vallende ster! Nog nooit in Vliedrecht vertoond!’
Pieper, die bij de politie-beambten voor een ‘komiekeling’ doorging, lachte.
‘Wil ik wel gelooven, dat dat nooit vertoond is!’ bromde hij, ‘'n zwarte ster!’
Hij wilde nog wat zeggen, maar hield op eens zijn mond; Paul maakte zich klaar den nieuwen toer te verrichten.
Terwijl Pukkie en de Lijn - elk aan een kant -
| |
| |
den stoel stevig vasthielden, zette de jonge Artapappa zich op de leuning op zijn handen en zelfs de heer Noordaa kon een ‘Wel verdraaid!’ niet weerhouden, toen hij den ‘nikker’ daar hoog in de lucht met zijn voeten bijna tegen de hanebalken op zijn handen zag staan.
Het was, of het publiek de zaal wilde afbreken. De jongens klapten en trapten, dat hooren en zien verging.
‘Oeloe! Oeloe! Oeloe! Nou die komt!’ hoorden zij Artapappa roepen, en Pukkie schreeuwde boven alles uit: ‘Stilte! De vallende Ster!’
Toen, met een plons, liet Paul zich van de leuning vallen; rustig, alsof het zoo niets was, stond hij nu - weer op zijn handen en met zijn voeten in de lucht - op de zitting van den stoel; een tweede plof en hij stond - altijd nog in omgekeerde houding - op de tafel. Met een paar sprongetjes wipte hij naar den rand; nog een bons! en de vallende ster was op den beganen grond aangeland.
Een donderend applaus ging op uit de zaal. Spekkie keek vol trots naar den Pieper en vroeg: ‘Nou, wat zegt u d'ervan?’
De Pieper was één en al verrukking.
‘'t Is casuweel, 'n wonder, die negerjongen!’ bromde hij. ‘'k Ben blij, dat ik m'n jongen meegebracht heb!’ en tegelijk keek hij naar de gereserveerde plaats op de voorste rij, waar zijn zoon met een glunder gezicht en schitterende oogen naar het tooneel zat te kijken.
Poem! dreunde het opnieuw door de zaal.
‘Wat is dat nou weer?’ riep de Pieper, die niets van de voorstelling wilde missen.
‘Nou staat ie op z'n hoofd!’ lachte Spekkie.
‘De draaiende Tol!’ schreeuwde Pukkie, die blijkbaar de explicateur was, van het tooneel.
Toen spreidde Paul zijn voeten wijd uit en langzaam
| |
| |
draaide hij - zijn handen telkens verplaatsend - op zijn hoofd in de rondte.
‘'n Wonder! regelier een wonder, die neger!’ bromde de Pieper. Hij had groote spijt zijn twee dochtertjes ook niet te hebben meegenomen.
‘Geven jullie nog eens 'n voorstelling?’ informeerde hij bij Spekkie. Hij was stellig van plan, zijn heele familie dan mee te nemen naar Janus Blanus.
‘Misschien volgende week!’ antwoordde Spekkie. De Taks had hem wel gezegd, dat het bij één gratis-parade-parforce voorstelling moest blijven, maar Gijs kon zich niet voorstellen, dat de heer Van Bommel bij dit besluit zou blijven volharden, wanneer de heer Nordaa hem van het groote succes van Paulus Artapappa zou hebben verteld. In zijn hart hoopte Gijs, dat op deze gratis-parade-parforce-voorstelling zooals bij elk ander spel een gala, een élite, een afscheids- een allerlaatste afscheids- en een onherroepelijk laatste afscheids-voorstelling zou volgen.
Ook de nummers VI - De zwevende Mensch - en IX - De brandende Zak of Het labiele Evenwicht - hadden bij het publiek een buitengewoon succes.
Bij de ‘looping the loops’ was er even groote schrik in de zaal geweest, toen Paul van het tooneel af een salto mortale maakte in de zaal en bijna op Miep Scheltens - die dank zij den Lijn op de eerste rij een plaatsje had gekregen - terecht was gekomen.
‘Walla, ik bijna in jouw schoot!’ riep hij lachend.
Miep, die doodsbang was, dat zij den kafferjongen bij een volgende salto mortale op haar knieën zou krijgen, stond op en wilde al naar één der achterste rijen verhuizen, maar Paul riep haastig:
‘Blijf zit! Blijf zit! Ik stoot niet tweemaal mijn been aan één zelfde ezel!’
| |
| |
Hij bedoelde het goed, maar de uitwerking van zijn woorden was anders dan hij had verwacht. De heele zaal schaterde van pleizier. Paul had niet het minste vermoeden iets onhoffelijks te hebben gezegd. Hij keek even verbaasd en zei, toen Miep verlegen lachend weer ging zitten:
‘Wel ja, jij veel te snoezig voor achterste zaal!’
Miep's kleur werd plotseling van rose - donkerrood.
‘Hij is smoor op je, Miep!’ fluisterde Mary Blooker, die achter Miep zat.
‘Hij heeft het te pakken!’ lachte Wally Troost.
‘Toe, schei jullie nou uit, flauwe kinderen!’ riep Miep nijdig uit en zij was erg dankbaar, toen Paul - ditmaal over twee op hun knieën liggende jongens heen - opnieuw een ‘looping the loop’ maakte en aller aandacht weer op het tooneel was gevestigd.
Ook nummer XII van het programma, het optreden van professor Gerardini Beukersini had een kolossaal succes.
Bij den laatsten toer van professor Beukersini gebeurde er iets heel onverwachts. Geert had met Paul alles heel precies afgesproken. Geert zou Paul een gulden laten inslikken, welk zilverstuk daarna door hem onder den bloempot vandaan zou worden gegoocheld. Hierop zou hij den gulden weer onder den bloempot deponeeren en net zoo lang met een stokje op Paul's maag trommelen, tot het geldstuk weer langzaam tusschen zijn dikke lippen te voorschijn zou komen.
Alles was door Geert prachtig geregeld; hij had heel secuur vooraf een gulden onder den bloempot gelegd, zoodat hij zeker wist, dat de toer niet kon mislukken.
‘Dames en heeren!’ begon Geert, ‘let op, als wat er nu gaat geschieden. Op een-twee-drie zal Paulus Artapappa dezen gulden inslikken!’
| |
| |
Paul stak den gulden tusschen zijn dikke lippen.
‘Eén!’ telde Geert.
De gulden verdween in Artapappa's breeden mond.
‘Twee!’ commandeerde de professor.
De jonge Artapappa slikte.
‘Drie!’ klonk het uit den mond van Beukersini.
‘Oeloe! hij naar binnen!’ riep Paul en hij keek op eens heel verschrikt. Geert vond, dat Paul zijn rol prachtig speelde. Hij ging dus onverstoorbaar door, goochelde den gulden te voorschijn, deponeerde het geldstuk weer onder den bloempot en keerde zich daarna opnieuw tot het publiek.
‘Let nu weer op, dames en heeren, als wat er thans gaat geschieden!’ riep Geert, maar verder kwam hij niet, want Paul trok hem aan zijn mouw en fluisterde hem in het oor:
‘Oeloe, zeg, hij naar beneden!’
‘Wat?’ fluisterde Geert verschrikt.
‘De gulden weg!’
‘He, wat zeg je?’ De professor viel geheel en al uit zijn rol.
‘In mijn buik!’
Gerardini Beukersini kon het niet gelooven.
‘Ik slik hem heelemaal naar binnen!’
‘'t Is toch niet waar?’
‘Ik hem voel in mijn maag!’
‘Ben je gek?’
‘Hij spring in mijn keel!’
Daar stond de professor! Geen oogenblik had hij aan deze mogelijkheid gedacht. Zijn goochelkunst liet hem bij deze onverwachte werkelijkheid geheel in den steek.
Het publiek werd zichtbaar onrustig. De jongens begrepen aan het benauwde gezicht van Geert, dat er iets buitengewoons gebeurd was.
| |
| |
‘Wat is er?’
‘Wat heeft ie?’
‘Wat gebeurt er?’ hoorde je aan alle kanten.
De heer Noordaa, die de oorzaak van de stoornis begon te vermoeden, stond op en vroeg:
‘Is er wat bijzonders gebeurd?’
Geert keek erg sip. De heer Noordaa had hem de twee gulden geleend en nu was mij daar één van die kostbare guldens op eens zoo verdwenen. Als het nog 'n dubbeltje was geweest, dan kon je het terugbetalen, maar honderd heele centen!! Hoe kreeg je die ooit terug?
‘Ja, mijnheer. Hij heeft één ingeslikt!’ antwoordde Geert beteuterd.
‘He?’
De heer Noordaa schrok er blijkbaar van, maar het was minder om den gulden dan om de maag van Paul Artapappa.
‘Walla, hij midden in mijn buik, hij kan niet terug!’ zei Paul, die dat alleen maar jammer vond, omdat de goocheltoer van Geert nu in de war was geloopen.
In minder dan geen tijd stond het tooneel vol jongens. Alle leden van het Koninklijk variété-élite-gezelschap kwamen van achter de coulissen te voorschijn en ook de heer Noordaa en de Pieper betraden het tooneel om in dezen kritieken toestand raad te verschaffen.
‘Het is eeuwig zonde, een gulden!’ zei de Pieper en hij rekende in zich zelf uit, wat je voor tien dubbeltjes wel koopen kon.
‘Die gulden is minder! Als wij hem er maar weer uit hadden!’ merkte de heer Noordaa op.
Het bleek, dat alle jongens op eens een of meer leden in de familie hadden, die wel eens een muntstuk hadden ingeslikt, al had dan ook geen enkele bloedverwant het tot een heelen gulden gebracht. De broer
| |
| |
van Harry Kool kwam het verst met een kwartje.
Ieder had dadelijk een middeltje bij de hand.
‘Laat hem een glas wonderolie drinken!’ ried Pukkie.
‘Neen, een pond korstkoek mot ie hebben!’ meende de Lijn.
‘Rauwe eieren!’ stelde Harry voor.
‘Laat hem koekedeeg slikken!’ riep Willem Blookers.
‘Als ie in geen vijf dagen eet, komt ie er vanzelf uit!’ beweerde de Pieper.
‘Walla, dank jou lekker! In geen vijf dagen eet! Dan ik van mijn graat!’ riep Paul verontwaardigd. Dat middel zou hij het allerlaatste toepassen.
‘Als ze hem maar niet moeten opereeren!’ merkte Geert wat benauwdjes op.
‘Zij zullen hem z'n maag leegpompen!’ meende Jaap Schreven.
Toen kwam Spekkie met een zeer oorspronkelijk idee.
‘Als ie eens op z'n hoofd ging staan! Misschien valt ie er dan wel vanzelf uit!’
Dat leek Spekkie het ei van Columbus.
Paul probeerde het onmiddellijk.
‘Oeloe, ik voel hem spring in mijn buik! Kloek! kloek!’ riep hij, toen hij op zijn hoofd stond.
‘Komt ie?’ informeerde Spekkie, die werkelijk aan dat middel bleek te gelooven.
De andere jongens lachten hem uit en Spekkie besloot geen raadgevingen meer ten beste te geven. Toen hakte de heer Noordaa den knoop door.
‘Je moet maar even naar den dokter! Die zal wel 'n middeltje weten!’
Maar Paul vond dit blijkbaar erg overdreven.
‘Walla, niks erg, mijnheer, ik ken menschen, die heele steen in hun buik!’ riep hij lachend.
Maar de heer Noordaa vond het beslist noodzake- | |
| |
lijk en de jongens waren het geheel met hem eens.
‘Dat wordt 'n dure gulden, jongeheeren!’ lachte de Pieper.
‘Hadden wij nou maar entree gevraagd!’ zei Spekkie, die - zooals bekend - erg op de penning was. ‘Dan hadden wij dien gulden kunnen betalen!’
De heer Noordaa stelde den bezorgden penningmeester gerust. Op zijn voorstel werd er tien minuten gepauzeerd en gingen Pukkie en de Lijn met Paul naar Dr. Romstra, die vlak tegenover het Janus Blanus spel woonde.
De dokter vond het geval blijkbaar niet gevaarlijk; hij lachte tenminste, toen de jeugdige Artapappa hem zei:
‘Ik eet gulden, mijnheer. Zij allemaal zeg, niet gezond, maar ikke niks voel!’
De dokter schreef een recept voor en in den looppas keerden Paul en de twee vrienden naar het Janus Blanusspel terug, waar zij met gejuich door het inmiddels erg rumoerig geworden publiek werden ontvangen. Toen begon de pantomime:
‘Het zwarte Masker of Wie het laatst lacht, lacht het best!’ en misschien werd er in een echt spel nooit meer gelachen dan om deze vertooning van monsieur Bachialoupie en diens zwarte Kalioeka.
Vijf dagen lang werden de ijverigste nasporingen gedaan naar het verloren geldstuk. Er is niet vastgesteld kunnen worden, waar de gulden is gebleven, maar zeker is het, dat de heer Noordaa nooit zijn geld terug heeft gezien. Professor Gerardini Beukersini zag er van af voortaan den toer met de twee guldens te vertoonen; het vertrouwen in zijn ‘toovenarij’ was na dezen middag geheel verdwenen.
| |
| |
De gratis parade parforce-voorstelling werd niet door een élite-, zelfs niet door een onherroepelijk laatste afscheidsvoorstelling gevolgd. De heer Van Bommel weigerde verdere representaties; hij was niet van plan van Paul een gevulde brandkast te maken. Het Janus Blanusspel werd - zeer tot teleurstelling van den Pieper, die er op had gevlast zijn twee dochtertjes nog te laten genieten van De Zwevende Mensch, De Omgekeerde Wereld en De Brandende Zak - na deze luisterrijke heropening voor goed gesloten.
|
|