| |
| |
| |
Veertiende hoofdstuk
Van een voetbalmeisje, autotje of autootje en nog wat
Na de komst der nieuwe buren kwam Eddy Lomans geregeld twee of meermalen per dag de familie Brummer bezoeken. Op alle mogelijke en onmogelijke uren van de dag verscheen Eddy om Kees te spreken en hij was onuitputtelijk in het vinden van uitvluchten om er even 'n ogenblikje tussenuit te knijpen.
Als mijnheer Brummer hem dan zag verschijnen, begon hij al te lachen en zei:
‘Is het alweer zo laat? Het lijkt wel of jij hier geabonneerd bent!’
En wanneer hij de jongens in de tuin zag verdwijnen, riep hij hun plagend achterna:
‘Kijk maar niet! Ze is al lang weg!’
Eddy bromde dan - 'n beetje verlegen -
‘Flauwiteit!’ wat hem echter niet belette, om vijf minuten later al op de schutting te zitten en net zo lang te fluiten, tot Henk verscheen.
Dan wipten zij over - want Kees ging altijd maar goedig mee - en bleven er, tot zij even een glimp van Kitty hadden gezien. En als Kitty - wat ook wel eens gebeurde - met hen meespeelde, dan was Eddy's dag helemaal goed, dan wist hij niet, wat hij zou doen om bij Kitty in de pas te komen en hij verliet geregeld de tuin nog 'n tikje verliefder, dan hij gekomen was.
Kitty Walden was werkelijk een allerliefst meisje, eenvoudig, natuurlijk en gewoon.
Maar Eddy vond 't misschien nog wel het alleraardigst in haar, dat zij zo'n echt voetbalmeisje was. En Kees was het in dat opzicht volkomen met hem eens. Zij sprak van 'n reuzenkei, 'n pil, 'n schuiver, 'n tackle en 'n goalgetter, alsof zij haar hele leven gevoetbald had. Zij kende alle grote voetballers uit het land bij naam en toenaam, zij wist altijd precies, met hoe- | |
| |
veel goals Sparta, H.V.V., Quick en - niet te vergeten - U.D. uit Deventer gewonnen hadden en zij had dadelijk reeds 'n grote verering voor Mannus, voor Jacques, voor Stoop en voor alle bekende A.F.C.-ers.
Want natuurlijk waren Henk en Kitty lid geworden van A.F.C. En Kitty zou geen echt voatbalmeisje geweest zijn, als ze niet onmiddellijk ‘geschwärmd’ had voor de club van haar broer.
Zij rekende met de jongens uit hoeveel matches A.F.C. nog moest winnen om kampioen te worden; zij juichte, als Vitesse verloren had en keek bedroefd, wanneer de Vitessers een overwinning hadden behaald, zij kende het competitielijstje uit haar hoofd en wist precies te vertellen, welke clubs winnen en welke verliezen moesten, om A.F.C. weer een nummertje naar boven te brengen. Want dat was eigenlijk het enige, wat haar belang inboezemde: hoe hoog A.F.C. - en uit oude clublief de U.D. - eigenlijk wel stond. Zij zou nooit uitgaan zonder het A.F.C.-speldje op haar manteltje en zij wou geen andere zakdoeken gebruiken, dan de bekende blauw-witte, die alle A.F.C.-jongens en A.F.C.-meisjes altijd bij zich droegen.
En zondagsmiddags ging zij met Greet en Loukie van Dieren, haar nieuwe vriendinnetjes, naar de match. Dan zat ze op de grote, overdekte tribune en trotseerde ze dikwijls de grootste kou om A.F.C. maar te zien winnen.
Daar, tussen de nieuwe vriendinnen van de meisjes-H.B.S., volgde zij met spanning het leren monster; zij klapte in haar fijne handen, als Stoop 'n gevaarlijke bal had weggewerkt, juichte luid als de bal de goeie - zuchtte diep, als hij de verkeerde goal invloog. En wanneer zij dan later in onvervalste voetbaltaal Eddy vertelde, dat Mannus weer ‘schitterend’ was geweest, dat Dolf de hattrick had gemaakt, Jacques 'n penalty twee keer had gemist en Hoekie met z'n reuzenpillen het spel telkens had verplaatst, dan keek Eddy naar Kees met glundere ogen, alsof hij zeggen wou:
‘Nou, wat zeg je d'er van? Heb ik nou geen gelijk, dat ik op zo'n meisje verliefd ben?’
Henk was natuurlijk van de eerste dag af aan - met Keesje Brummer - Eddy's beste vriend. Tony Hespers, Piet Flier en
| |
| |
Hein van Drumpt konden de nieuwe jongen daarom niet goed zetten; ze vonden het 'n flauwe streek om ‘oude vrinden’ in de steek te laten voor zo'n vreemde snoeshaan, maar ze begrepen heel goed, dat het ‘meisje’ daar achter zat.
‘Och, die lamme meisjes ook altijd!’ zei Hein van Drumpt - die helemaal niet ‘verliefderig’ van natuur was - als hij Kees, Henk en Eddy met hun drieën zag. ‘'k Wou, dat ze allemaal naar de pomp vlogen!’
‘Nou, laat ze maar ophoepelen!’ zei Tony dan spijtig. ‘We hebben ze niet nodig!’ maar in zijn hart hoopte hij, dat Eddy's verliefdheid heel gauw over zou gaan.
Overal zag je Eddy, Kees en Henk samen, alleen op liet A.F.C.-veld niet. Dit was voor Eddy in die dagen zijn enig verdriet, dat zijn A.F.C.-kaart altijd nog in de binnenzak van zijns vaders jas zat. Keesje Brummer had haar al lang weer terug en Eddy had ook al meermalen 'n poging in die richting gewaagd, maar zijn vader was steeds onverbiddelijk gebleven.
‘Maak jij maar eerst, dat je geen enkele vier meer op je rapport hebt, dan zullen we nog wel eens verder zien!’ was het telkens en Eddy begreep, dat zijn lot geheel in de handen lag van de Fluit, de Kameel en de Pompelmoes, de drie leraren, die hem met 'n viertje diep rampzalig, met een zesje overgelukkig konden maken. En hij ‘voste zich 'n half ongeluk’, om met Kees en Henk maar weer woensdags en zaterdags op A.F.C. te kunnen spelen en met Kitty, Greet en Loukie van Dieren zondags naar de matches te kunnen gaan.
Overmorgen, dan was 't ‘rapportdag’, dan zou Eddy's lot worden beslist. Hij verkeerde al sinds weken in angst en vreze en elke keer, als zij 'n proef terugkregen, zat hij te rillen op zijn bank. Voor wiskunde was hij niet bang meer; bij de Fluit zou hij z'n vieren wel hebben opgehaald, maar voor Duits en Nederlands zat hij lelijk in de piepzak.
Nu zaten ze bij de Kameel, de leraar in het Nederlands, die hatelijk-langzaam, jongen voor jongen, zijn proefwerk terug gaf en daarbij natuurlijk ellenlange betogingen hield.
Eddy wou hem de papieren wel uit de handen kijken.
| |
| |
‘Schiet nou toch op! Dat weten we wel!’ dacht ie, toen de Kameel weer 'n verhandeling over open en gesloten lettergrepen begon tegen de Haak.
Eer hij toch ooit leraar werd! Nou, dan moest er heel wat gebeuren! Was dat nou 'n beroep, om jongens altijd in de penarie te laten zitten. Als hij leraar was, dan zou hij nooit één onvoldoende geven; vijven, nou ja, dat natuurlijk nog wel, doch lager ook nooit.
Maar de Kameel? Die scheen het lollig te vinden om drieën en vieren te geven. Als ie nou toch wist, dat ie met een enkel zesje 'n jongen zijn A.F.C.-kaart terug kon bezorgen, zou hij 't dan doen? Och nee, natuurlijk niet! Wat kon de Kameel 'n A.F.C.-kaart schelen?
Daar ging ie weer door... 4... 3... 4... bij elk cijfer ging Eddy 'n schok door zijn lichaam
Twee!!
Wie was de ongelukkige?
O, Delvoos natuurlijk!
Eddy voelde duidelijk dat het angstzweet hem uitbrak!
Ai! daar kwam zijn werk! Verdorie! wat 'n rooie en blauwe strepen! 't Leek wel 'n schilderij. Natuurlijk weer mis.
‘Lomans!... Hm! Nja!’
De Kameel keek het werk eens door.
‘Toe nou, zeg 't nou maar!’ dacht Eddy.
‘Schitterend is anders!’
‘Ja, dat weet ik wel, schiet nou maar op!’ ging het weer - niet erg eerbiedig - door Eddy's hoofd.
‘Met hoeveel o's schrijf jij autootje?’
‘Hè... wat? Autootje? Och, laat me nou toch niet langer in de benauwdheid zitten.’
‘Wat kan mij nou autootje met een of twee o's schelen, als ik het maar weet van A.F.C.!’ dacht Eddy.
‘Nou, met hoeveel?’
Hemeltjelief! zou daar misschien m'n cijfer van afhangen? één of twee o's!
Autotje, autootje, autotje, 't kan allebei wel.
Is me dat ook 'n beroerd woord!
Eddy wist het op geen stukken na, keek smekend rond om
| |
| |
hulp. Jansen en Plukkie zaten met één. Verschuur en Kaandijk met twee vingers in de hoogte.
Nu was hij nog even ver.
‘Weet je 't, of weet je 't niet?’ klonk het nogmaals.
Vooruit, in 's hemelsnaam, dan maar raden!
‘Jawel, meneer. Een!’
‘Zo! Nee, zie je wel, je weet het niet!’
Och, lieve zuster Grietje, 't was mis! De Kameel reikte de proef over.
‘Twee!... asjeblieft!’
Hé? wat? 'n twee? Eddy hoorde en zag niets meer.
Fuut matches! Weg A.F.C.!
‘'t Is 't hoogste, wat ik je geven kon. Als het de volgende maal niet beter is, dan krijg je'n cijfertje lager!’
Nog lager? Och ja, waarom ook niet! Ga je gang maar! Eddy schoof nijdig de proef van zich af, keek er niet eens in.
‘Ben je niet tevreden misschien? Had je liever 'n vier?’
‘Ja natuurlijk!’ bromde Eddy.
‘O, da's goed, geef dan maar hier! Je kunt het krijgen, zoals je 't hebben wilt!’ zei de Kameel boos en nam het papier weer terug.
Hé, hé, wat moet dat betekenen?
Eddy keek en greep met schrik naar zijn proef. Hij had het duidelijk gezien: 6 stond er onder.
‘Nee, meneer, nee!’ riep hij doodsangstig.
Nu pas kreeg hij het in de gaten: Het autootje had recht op twee o's!
‘Ik dacht... eh...’ stamelde hij verlegen, ‘dat ik 'n twee had!’
De hele klas schaterde het uit en ook de Kameel begon te lachen.
Eddy kreeg zijn proef terug.
‘Zie je wel, dat je eigenlijk geen zes verdient!’ zei de taalleraar.
‘Nou ja, dat kan me niks schelen, ik heb 'em!’ dacht Eddy en hij keek met stralend gezicht naar dat zesje.
Opgeruimd ging Eddy om twaalf uur de school uit. Bij de Fluit geen enkele onvoldoende, bij de Pompelmoes niet, bij de
| |
| |
Kameel 'n vijf, wat was het 'n plezier om te leven!
Daar kwamen Van Delden en Montijn, de captain en de keeper van het ‘vijfde’ naar hem toe.
Wat moesten die van hem hebben?
‘Zeg Lomans, speel jij vanmiddag met ons mee tegen De Trappers?’ vroeg Van Delden.
‘Als links-binnen!’ vulde Montijn aan.
Eddy voelde dat hij purperrood werd. Hij meespelen met het vijfde in een echte match tegen De Trappers, een match, waarvan later een verslag kwam in Het Dagblad?
‘Graag!’ zei hij onmiddellijk.
‘Nou, da's dan afgesproken. We spelen op hun veld, je weet wel, achter de Gasfabriek!’
Eddy wist het; hij zou zorgen present te zijn.
‘Tot vanmiddag dan!’ en Van Delden en Montijn liepen door.
Spelen in het vijfde!!...
Eddy kon het nog niet goed bevatten. Was het nog het zesde geweest, het laagste elftal, dat aan de matches van de Stedelijke Voetbalbond meedeed, dan had hij het zich kunnen begrijpen, maar het vijfde?... nee, dat had hij nooit gedacht. Dat waren bijna allemaal jongens van 16, 17 jaar - Romeyn, de middenvoor was zelfs 18 - die in de derde en vierde klas H.B.S. en ‘Gym’ zaten.
Hoe waren zij er toe gekomen om hem in eens zo te vragen, zonder dat hij ooit in het zesde had meegespeeld. Zou hij dan zó goed zijn, zoveel beter dan Hein van Drumpt, Piet Flier en Tony Hespers? Zouden Van Delden en Montijn hem zo'n goeie linksbinnen vinden? Verbeeld je eens, dat hij er voor goed in kwam, dat hij...
Weer vloog het bloed naar z'n wangen; 'n gevoel van gelukzaligheid doortintelde hem.
Keesje Brummer, Hein van Drumpt en Piet Flier kwamen naar buiten. Zou hij 't dadelijk zeggen, zouden ze hem geen branischopper vinden als hij er zo in eens mee aan kwam zetten? Eddy durfde eigenlijk niet goed, doodsbang door zijn kameraden voor ‘opschepperig’ te worden gehouden. Toch brandde het hem op de lippen.
| |
| |
‘Zeg Ed, kom je mij vanmiddag halen?’ vroeg Kees.
‘Nee, ik kan vandaag niet!’ antwoordde Eddy.
‘Waarom niet?’
‘Nou... ik moet spelen... tegen de Trappers!’
‘Met wie?’ vroeg Hein, 'n beetje verwonderd.
‘Met - eh... met het vijfde!’
Het was of hij 'n zonde bekende, zo zacht zei Eddy het.
‘Met het vijfde?’ riepen de drie jongens tegelijk.
Met het vijfde!!
Ze werden er stil van; zij moesten nog even bekomen van hun verbazing.
‘Ja, Van Delden en Montijn hebben 't me gevraagd!’ lichtte Eddy nog in.
‘Sapperdekriek, da's reuzefijn, Ed!’ riep Kees opeens opgewonden uit en hij sloeg zijn vriend hardhandig op zijn schouder. Kees was er zo mee in zijn schik alsof Van Delden hem zelf voor keeper had gevraagd.
Hein en Piet zeiden echter niets; ze waren razend jaloers. Hoe kwam Van Delden d'r bij om Eddy voor het vijfde te vragen? Ze vonden het beiden gewoonweg belachelijk. Nou ja, Eddy speelde wel 'n aardig partijtje voetbal, maar hij liep toch niet half zo hard als de Haak, gaf toch nooit zulke pillen als Piet Flier.
Eindelijk zei Hein, al meende hij er ook geen woord van:
‘Nou, 'k mag lijen, dat je d'er in blijft!’
In zijn hart hoopte de Haak natuurlijk, dat Eddy niet zou voldoen en dat Van Delden dan bij hèm zou aankloppen.
‘'t Zal je niet mee vallen tegen de Trappers!’ zei Piet.
‘Nee, dat denk ik ook wel niet!’ antwoordde Eddy.
‘Die lui spelen reuzewoest, die lopen zo'n licht ventje als jij bent, dadelijk van de sokken!’ zei Piet nog eens.
‘Ja, ik begrijp niet, dat ze jóu niet genomen hebben. Jij bent veel steviger!’ vond Hein.
Kees begon te lachen en zei: ‘Dat begrijp ik best. Piet loopt als 'n beer op sokken, net als ik. En jou kunnen ze ook niet gebruiken, Haak, want jij mikt op de maan!’
‘Verhip!’ dachten Piet en Hein, maar zeiden niets meer.
Het ging als 'n lopend vuurtje door de eerste klasse, dat
| |
| |
Eddy Lomans voor het vijfde gevraagd was. 'n Jongen van dertien jaar meespelen met het vijfde, dat was nog nooit gebeurd!
Eddy was dan ook op eens 'n jongen van gewicht geworden. Er waren er wel, die - als Hein en Piet - het niet goed konden zetten en daarom beweerden, dat ‘Eddy er toch dadelijk weer uitgegooid zou worden,’ maar de meesten hoopten, dat Lomans die middag in de match tegen de Trappers zou voldoen.
Een van hen in het vijfde!... wel verdraaid, 't was toch niet mis! Dat zou aan de hele eerste klas van de H.B.S. een zeker cachet geven. En alle jongens van het zevende, het achtste en het negende besloten, die middag naar de match van het vijfde te gaan om Eddy Lomans tegen de Trappers te zien spelen.
Eddy was er zenuwachtig van. Verbeeld je, dacht hij, dat ik nou niet voldoe, dat ik daar 'n modderfiguur sla tegenover al die jongens van het vijfde en m'n kameraden! Piet had gelijk: er waren mannetjes-putters onder die Trappers! Het waren allemaal fabrieksjongens van 'n jaar of zeventien, achttien, hij had ze twee keer zien spelen en hij moest het bekennen: ze speelden gemeenwoest. Daar waren ze trouwens algemeen bekend voor.
De verhalen die Eddy van de Trappers hoorde, waren nu niet bepaald geschikt, om hem gerust te stellen.
‘Ze lopen je gewoon ondersteboven!’ beweerde Tony Hespers.
‘En vuil dat ze spelen... nou!’ riep Bram Heesink. ‘Ze haken je om de haverklap!’
‘Als ze kunnen, dan trappen ze je benen kapot!’ vertelde Huib Delfors tot aanmoediging... ‘Die rechtsbinnen, die dikke rooie, je weet wel, die heeft Kromhout van Vitesse toch es zó tegen z'n knie geschopt, dat ie in zes weken niet heeft kunnen lopen.’
‘Da's vrolijk!’ dacht Eddy en hij rekende dadelijk uit, dat hij als links-binnen telkens tegenover die gevaarlijke ‘rooie’ zou komen te staan.
Bang was Eddy niet en hij zag er dan ook niet tegen op om
| |
| |
tegen oudere jongens te spelen, maar hij was alleen als de dood, dat ze hem telkens ondersteboven zouden lopen en hij daarom uitgelachen zou worden.
Want natuurlijk zouden die zwaargebouwde kerels van zijn lichtheid profiteren en hem om de haverklap ‘tacklen’. Wat zouden de Haak en Piet in hun nopjes zijn, als ie dadelijk weer uit 't vijfde ‘gebust’ werd, wat zouden ze lachen, elke keer, als ie tegen de vlakte ging.
Maar Eddy zei aan niemand iets van zijn angst en zijn vrezen, zelfs niet aan Kees en Henk, met wie hij naar huis liep. Hij zou zich wel schrap zetten, hij zou zich inspannen, tot hij er desnoods bij neerviel. Nu ze hem in het vijfde gekozen hadden, zou hij tonen, wat hij waard was.
Voor het huis van de Walden's stond Kitty met Loukie van Dieren. Eddy zag haar onmiddellijk met haar leuk, wit vilten hoedje en haar donker blauw cheviot manteltje.
Wat zou zij wel zeggen, als ze het hoorde? Zij had hem nog nooit zien voetballen, wist dus niet eens, dat hij goed speelde.
Hè, als ze eens kwam kijken, bijvoorbeeld met Loukie van Dieren, wat zou dat reuze-fijn wezen!
Zou hij 't haar vragen? Eddy voelde zijn hart bonzen.
Kitty knikte de jongens al uit de verte toe. ‘'k Wou, dat Kees het nou vertelde, of Henk,’ dacht Eddy.
Gelukkig, Henk zei het.
‘Zeg weten jullie, dat Eddy voor 't vijfde gevraagd is? Hij moet vanmiddag spelen tegen de Trappers.’
Kitty had nooit van de Trappers gehoord, maar het zou wel mooi wezen, als Henk het zó zei. Dat begreep ze dadelijk.
‘Is 't heus? Wat leuk voor je, hè, Eddy?’ zei ze en zij bloosde.
Ja waratje, ze bloosde. Loukie zag het natuurlijk onmiddellijk - het is 'n wonder, hoe gauw meisjes dat altijd van elkaar in de gaten hebben - en ze zei lachend:
‘O jé, zie Kitty es 'n kleur krijgen!’
‘Och, schei uit, flauw kind!’ zei Kitty doodverlegen en de kleur werd van licht plotseling vuurrood.
‘Hè, wat 'n schaap!’ dacht Eddy. ‘Nou komt ze natuurlijk niet!’
| |
| |
Maar Loukie maakte het weer dadelijk goed.
‘Willen we gaan kijken, Kitty?’ vroeg zij.
Eddy had haar uit pure dankbaarheid wel om de hals willen vliegen en hij had Loukie op staande voet haar schaapachtigheid van zoëven vergeven.
‘Mag dat?’ vroeg Kitty.
‘Ja, natuurlijk!’ zeiden Henk en Eddy tegelijk en Kees voegde er aan toe: ‘'t Is voor publiek toegankelijk!’
‘Nou, dan graag!’ zei Kitty lachend.
't Was in orde... zij kwam!!
Ziezo, nou werd-ie helemaal goed! Eddy zou dus vanmiddag in het vijfde spelen onder de ogen van Kitty. O, als ze hem nou maar niet tackelden, als ie maar niet tegenviel! Eddy had 'n gevoel alsof ie voor 'n examen zat. Hij voelde de brokken in z'n keel en toch? toch vond ie het 'n pracht-idee!
‘Tot vanmiddag dan. Dàààg!’ en Kitty en Henk verdwenen in huis.
Kees wou ook al afscheid nemen, doch opeens bedacht Eddy zich met schrik, dat hij nog niet voetballen mocht, dat z'n voetbalschoenen en z'n trui nog in een kast op zolder lagen.
Hij zei het aan Kees.
Daar had Kees, evenmin als Eddy, 'n ogenblik aan gedacht.
‘Da's ook 'n strop!’ zei Kees.
‘Als je 't eens vroeg?’ stelde hij na een ogenblik voor.
‘Ja, Keesje had mooi praten! Als mijnheer Brummer zijn vader was, dan was 't wat anders. Mijnheer Brummer zou er natuurlijk trots op zijn, als Kees voor het vijfde gevraagd was, maar zijn vader? Die gaf niets om het vijfde! Al was het 't eerste, dan zou hij nòg weigeren. En Kees begreep ook wel na enig denken, dat het onbegonnen werk was, om mijnheer Lomans er van te overtuigen, welk een eer het voor hem en z'n familie was, dat Eddy tegen de Trappers mocht meespelen.
Wat nou? Niet meespelen en vanmiddag aan al die jongens van 16, 17 jaar vertellen, dat hij niet mòcht?
Nee, dat ging niet!
Dan had hij 't immers dadelijk moeten zeggen. Nu zou hij ze gewoonweg 'n koopje leveren. Ze zouden woest op hem zijn, want ze hadden natuurlijk niet dadelijk 'n invaller. De jongens
| |
| |
van de klas zouden hem allemaal uitlachen, dat was zeker.
En dan Kitty? Wat zou zij wel van hem denken, als ie niet meespeelde? Ze zou hem vast vreselijk kinderachtig vinden.
Hij had na die middag met de Mussen eerlijk nooit meer gematcht. Maar nu? Ja, dan moest er maar van komen, wat er van komen zou, maar hij kon niet meer terug.
Eddy zou aan Henk zijn trui en zijn voetbalschoenen te leen vragen - want in die van Kees kon hij wel zwemmen - en hij zou straks om twee uur achter de Gasfabriek spelen met het vijfde tegen de Trappers.
Om half twee waren zij met hun drieën - Henk, Kees en Eddy - op weg naar het terrein van de Trappers.
Bij de gasfabriek haalde Van Delden hen in.
‘Zeg Lomans,’ zei de captain dadelijk, ‘denk er om, dat je je niet van de sokken laat lopen. Grubbers, je weet wel die rooie, die speelt erg ruw. En Caspers, de back, die kan er ook wat mee!’
Eddy zag Grubbers en Caspers voor hem uit lopen. Ze waren wel 'n hoofd groter dan hij. Als die tegen hem aanbonsden, dan ging ie, dat zag ie nu al. En even dacht Eddy: ‘Wat ben ik begonnen?’
‘De bal vooral niet te lang houden. Geen solo gaan spelen, hoor! Altijd maar goed op het midden spelen!’ ried de captain.
Eddy beloofde het.
Daar kwam Montijn hen op de fiets achterop.
‘Zeg weten jullie, dat Mannus vanmiddag komt kijken?’
De jongens van de klas, Kitty, Mannus!... Eddy begreep het: het was vanmiddag ‘er op of er onder’. Deze middag zou over zijn hele voetbalcarrière beslissen.
Het was al vrij vol op het Trappers-veld, toen Eddy aankwam, want behalve de jongens van de H.B.S. waren er ook verscheidene A.F.C.-makkers van het ‘Gym’ gekomen, om Eddy in het vijfde te zien spelen. En ook van de Trappers waren er heel wat supporters.
Eddy was dadelijk door 'n hoop vrinden omringd, die natuurlijk allen reeds wisten te vertellen, dat de captain van A.F.C. die middag zou komen kijken. Maar Eddy luisterde er
| |
| |
nauwelijks naar; hij keek maar rond of hij 't bekende witte hoedje nog niet zag.
Zou ze niet komen?
Hè, dat zou sneu wezen!
Ze had het toch zo gezegd!
Op het veld waren de A.F.C.-ers al aan het goal-schieten, doch Eddy zat nog steeds aan de rand van een sloot Henk's voetbalschoenen aan te trekken, al maar kijkend in de richting van de gasfabriek.
Ah!... daar was ze! Hij zag het witte hoedje en het blauwe manteltje. Met wie liep ze daar allemaal wel? Met Louki en Greet van Dieren, Mies Ruytenstein, Hans Lefèbre... nee maar, 't leek wel, of ze de halve meisjes-H.B.S. hadden meegenomen.
‘I say, Lomans, are you ready?’ vroeg Montijn, die 'n manie had om op matches altijd Engels te spreken.
Eddy werd wee om zijn maag; nu zou 't dus gebeuren.
‘Yes!’ antwoordde hij in het enige Engels, dat hij kende.
Eddy was wit als een doek, maar hij liep zó onverschillig, met z'n handen in zijn zakken, alsof hij meer dan honderd keer met het vijfde had gespeeld. Ja, hij floot zelfs! 'n Paar ukkies sloegen hem op de schouder en riepen ‘Hup, Lomans!’ maar Eddy deed, alsof hij niets hoorde. Hij wou voor geen geld van de wereld laten merken, dat hij de jongste van het elftal was.
‘Houd je maar taai, Ed!’ hoorde hij Kees nog zeggen.
‘Shoot up, old boy!’ zei Henk, die evenals Montijn, graag wat Engels bij het voetballen vermoordde.
Toen stond Eddy op het veld tussen al de Trappers en de A.F.C.-ers Hij voelde nu pas goed hoe klein hij was naast Grubbers, Gaspers, Peerelaar, Luepen en al die kerels als bomen. Zou hij daar tegen kunnen spelen?
Maar opeens zag hij weer het bekende witte hoedje.
Ja, natuurlijk, kon hij er tegen spelen. Montijn en Van Delden hadden hem toch gevraagd, die vonden hem toch goed genoeg.
Vooruit, het was vandaag: er op of er onder! Hij zou spelen onder de ogen van Kitty! Wel verdraaid, 't zou nooit ‘er onder’ zijn, of hij heette geen Eddy Lomans.
|
|