‘Terug! Terug!’ schreeuwde d'er een.
‘Ik moet er bij wezen, ik moet...’
Eddy had willen zeggen, dat hij getuige was.
‘Jij mot niks! Jij mot doen, wat ik zeg!’ bulderde de agent.
De deuren van het politiebureau gingen open.
Eddy zag dat de dikke Kees nog even omkeek. Toen verdween hij in het sombere gebouw; achter Kees volgden de nummers 62 en 96.
Zou Eddy hem daar nu alleen laten zitten, als hij toch wist, dat Kees niks gedaan had?
‘Doorlopen, vooruit, doorlopen, die kant uit!’ riep de agent, die Eddy terug had gestuurd en hij wees in de richting van de Voorstraat.
Langzaam verspreidde zich de menigte; alleen Eddy bleef staan; hij kon toch niet de Voorstraat in, als hij naar het politiebureau moest.
‘Doorlopen, versta je me niet?’ riep de agent nog eens.
Eddy weifelde.
Roetsj... daar vloog een sneeuwbal uit de Lijsstraat, vlak tegen het oog van de nijdige diender.
Dat noodlottige schot bracht de beslissing.
‘Nou is 't mooi geweest! Vooruit, mee jij, lelijk mirakel!’ riep de getroffene woedend en op hetzelfde ogenblik pakte hij de jongen, die niet wou doorlopen, bij zijn kraag.
Eddy Lomans kreeg zijn zin; hij volgde zijn vrind in het politiebureau, maar toch op 'n enigszins andere manier, als hij zich dat had voorgesteld.
Keesje Brummer wist niet, wat hij zag, toen agent No. 73 binnentrad met een tweede arrestant.
Eddy Lomans en Keesje Brummer bleken onafscheidelijk, tot in het politiebureau toe.
Voor de tweede keer binnen één week stonden Eddy en Kees als beklaagden naast elkander achter het hekje op het politiebureau. Maar nu waren zij er binnengesleept door de sterke arm des gerechts en zij begrepen heel goed, dat zij er niet zo gemakkelijk uit zouden komen als de eerste maal.
De nummers 62, 73 en 96 sloegen grommend en brommend