Maar toen zij dicht bij het bureau waren, bleven Eddy en Kees plotseling staan.
‘Zeg, gaan jullie even vooruit en kijk es, of de Knorhaan d'er ook zit!’ zei Kees.
Piet, Tony en Hein stapten door, gluurden nieuwsgierig naar binnen; ze zagen alleen maar een inspecteur en twee agenten. Tony wenkte met zijn hand, dat het veilig was.
Maar op de stoep bleven Eddy en Kees weer tegelijk staan.
‘Ga jij maar voor!’ zei Kees.
‘Nee, ga jij maar eerst!’ antwoordde Eddy.
‘Nee, na jou!’
Kees en Eddy waren afgrijselijk beleefd tegen elkaar; ze wilden beiden elkaar de voorrang geven, doch geen van tweeën scheen daar op gesteld te zijn.
‘Kom vooruit, schiet nu op!’
Tony lachte en hij gaf de twee bestolenen zo'n duw in hun rug, dat ze tegelijk met 'n vaartje naar binnen stoven.
‘Hé, hé, wat is dat? 't Kan wel 'n beetje kalmer, he?’ klonk streng een stem uit het wachtkamertje.
Kees en Eddy meenden duidelijk te horen, dat het de Knorhaan was en zij wilden er al van door, toen de inspecteur verscheen en - nog steeds allesbehalve vriendelijk - vroeg:
‘Wat moeten jullie?’
‘Nou vooruit, zeg het nou!’ fluisterde Kees.
Eddy tikte tegen zijn pet.
‘We komen aangifte doen, meneer, van 'n diefstal. Mijn schoenen zijn gestolen in 't Oranje-Park. En m'n horloge ook!’
‘En mijn horloge ook!’ vulde Kees aan.
‘Zo, da's niet mis! Komen jullie dan maar binnen!’ Piet, Tony en Hein stonden met hun drieën om het hoekje van de deur te kijken.
‘Horen jullie d'er ook bij?’ vroeg de inspecteur.
Piet deed een stap naar voren.
‘We zijn getuigen, meneer!’ zei hij op een toon, die aan deftigheid niets te wensen overliet.
De inspecteur liet aangevers en getuigen binnenkomen.
Met hun pet in de hand stonden de vijf jongens achter het hekje. Piet, Tony en Hein vonden het ‘echt’, maar Kees en