| |
| |
| |
Drie en twintigste hoofdstuk.
Eddy, de goalgetter.
De ijsperiode was voorbij.
De schaatsen waren opgeborgen en de voetbal rolde weer lustig over het A.F.C.-veld. Keesje Brummer stond met zijn dikke lichaam elken Woensdag- en Zaterdagmiddag tusschen de goalpalen van het zesde, terwijl Eddy zich voor het vijfde als links-binnen ‘in het zweet draafde.’
Mannus Pinke had niet verkeerd gezien, toen hij Eddy als voetballer een mooie toekomst voorspelde. Het bleek den jongens van het vijfde al heel spoedig, dat Eddy buitengewone voetbalkwaliteiten bezat. Hij was watervlug, daarbij kalm en altijd onvermoeid, hij was nooit bang, had ‘gezicht op den bal’ en speelde met een, voor zoo'n jongen voetballer, zeldzaam overleg. Eddy was een links-binnen, waar je altijd op aan kon; hij trapte den eenen dag natuurlijk beter dan den anderen, maar slecht was hij nooit.
Nu Eddy met andere jongens speelde, leerde hij al heel spoedig verschillende finesses van het spel. De school was nauwelijks om drie uur uit, of Eddy zat al op zijn fiets en trapte naar het A.F.C.-terrein, om met de jongens van het vierde en vijfde zich te oefenen
| |
| |
in ‘goal-schieten’ en ‘koppen’. Van Blackwick, hun Engelschen trainer, leerde hij een bal, die hem werd toegespeeld, in eens in zijn vaart meenemen, langs den grond spelen, de bal rechts van den tegenstander trappen en tegelijk links langs hem heen glijden en allerlei andere trucjes meer.
Blackwick en Eddy waren de beste maatjes. Eddy kon nooit lang genoeg naar zijn zin met den Engelschen trainer over voetballen boomen, en daar Blackwick even ver in het Hollandsch was als Eddy in het Engelsch, spraken zij doorgaans in een taaltje, dat alleen maar voor ingewijden te verstaan was.
Zoo werd Eddy geleidelijk van een zeer bruikbaren, een heel goede voorwaarts, en zelfs Piet Flier en Hein van Drumpt begonnen te begrijpen, dat Eddy Loomans nooit meer met hen in het zevende of achtste zou meespelen.
Op de verschillende matches van den stedelijken Voetbalbond had Eddy - in combinatie met zijn vleugelman Cosijn - zijn elftal al heel wat puntjes bezorgd, en het vijfde had het dan ook voornamelijk aan zijn linkerwing te danken, dat het aan het einde van het seizoen in zijn afdeeling nog ongeslagen was.
Voor de jongens van het zevende, het achtste en het negende was Eddy de favoriet. Nadat hij in de match tegen Ego III vijf van de zeven goals had gemaakt, werd hij door zijn kornuiten algemeen de ‘goalgetter van het vijfde’ genoemd. Het vijfde speelde nooit een wedstrijd, of er stonden een veertigtal jeugdige A.F.C.-supporters langs de lijntjes, die den kleinen goalgetter en den ‘terrier’ - zooals ze Cosijn noemden - aanvuurden en toejuichten. En bij elke match vonden zij hem puik, enorm of schitterend!
Ja, de linkervleugel van het vijfde was bij de jongens
| |
| |
bijna even populair als de beroemde linkerwing van het eerste en er was dan ook niemand, die er niet van overtuigd was, dat de goalgetter en de terrier het volgende jaar in het vierde zouden spelen.
En Kees, die van allen het meeste vertrouwen had in Eddy's spel, beweerde zelfs, dat Eddy nu al stukken beter was dan Joosten, de links-binnen van het vierde.
Voordat het seizoen nog ten einde was, verloor Eddy echter zijn trouwen partner. Roorda, de links-buiten van het vierde, was naar Arnhem verhuisd, en Cosijn nam onmiddellijk de opengevallen plaats in het hooger elftal in. Voor het vijfde was dit een gevoelige slag, want Eddy en Cosijn begrepen elkaar altijd volkomen. De goalgetter miste den terrier, maar ook de terrier miste zijn vluggen goalgetter, en Cosijn vertelde dan ook aan ieder, die het hooren wilde, dat hij met Loomans veel beter kon opschieten dan met den ‘sloomen’ Joosten.
Maar voor dit seizoen waren de twee linkervleugelspelers van elkander gescheiden en zij zouden dus tot September moeten wachten, voordat ze misschien weer naast elkander zouden spelen.
Het voetbalseizoen was zoo goed als geëindigd en de competitie-wedstrijden waren afgeloopen.
Tot kampioen had A.F.C. het niet kunnen brengen, maar Eddy, Kees en al de vrinden hoopten nu nog op den ‘beker’, waarvan de eindwedstrijd Zondag in Den Haag zou worden gespeeld.
Maar niet alleen voor het eerste elftal, dat in de finale van den bekerwedstrijden de kleuren van de club moest hoog houden, doch ook voor het derde
| |
| |
was die laatste Zondag in Mei een belangrijke dag. Dan immers zouden A.F.C. III en Vitesse III op het A.F.C.-veld tegen elkander spelen om het eerste klasse kampioenschap van den stedelijken Voetbalbond. Beide clubs hadden evenveel punten en van dezen uitslag hing het dus af, of Vitesse dan wel A.F.C. de zilveren kampioensmedaille zou verdienen, welke door Het Dagblad elk jaar werd uitgeloofd.
De A.F.C.-ers hoopten op den kampioenstitel, maar toch... zij vreesden met gerechte vreeze.
Het derde was in de laatste dagen leelijk gehavend; Jan Scheuer, de half-back, kon door een ernstig knie-ongeval niet meespelen, Meier, de keeper, zat in Engeland en Kroone, de links-buiten lag met influenza in zijn bed, zoodat het elftal met drie invallers zou moeten uitkomen.
Onder deze invallers behoorde ook Cosijn, die het eigenlijk maar 'n half plezier vond, om op zoo'n gewichtigen dag met het derde te moeten meespelen. In gewone omstandigheden zou hij het natuurlijk reuzen-fijn hebben gevonden, maar bij zoo'n belangrijken wedstrijd, nu het ging om het kampioenschap, hadden ze hem voor zijn part gerust kunnen passeeren. Als hij niet voldeed, dan zou hij voorloopig natuurlijk naar het derde kunnen fluiten. Nee, Cosijn had maar liever gezien, dat ze Joosten of Greve hadden gevraagd. Als de kleine goalgetter nou nog zijn vleugelman kon zijn, dan was het wat anders! Loomans en hij kenden elkaar; hij wist precies, wat hij aan Eddy had. Zij hadden zóó lang samen gespeeld, dat ze alle trucjes van mekaar snapten. Maar met zoo'n vreemde, met Roosen, die altijd solo wou spelen, had hij er niet veel vertrouwen in.
Enfin, je kon niet voor de eer bedanken en Cosijn moest dus wel dien Zondag de plaats van Kroone innemen.
| |
| |
Er was voor den wedstrijd om het stedelijk kampioenschap ditmaal een groote belangstelling. Alle A.F.C.-ers, die niet als supporters met Mannus Pinke naar Den Haag waren getrokken, zaten op de tribune, en langs de lijntjes stonden A.F.C.-ers en Vitessers mannetje naast mannetje, alsof het een match van het eerste inplaats het derde gold.
Eddy, Kees, Henk, Bram Heesink, Tony Hespers en alle bekende makkers waren natuurlijk tegenwoordig. Zij zaten achter de goal, waar je - volgens Kees - het beste overzicht over het terrein had.
Beide elftallen waren al op het veld, maar er werd nog gewacht op Immink, den scheidsrechter, die met een lid van de elftalcommissie bij de tribune stond te praten.
‘Hè, ik wou, dat ze nou maar begonnen!’ zei Eddy, die erg verlangend was, om Cosijn, zijn ouden partner, in het derde te zien spelen.
Ah! eindelijk, hoor, daar zal je 't hebben! De scheidsrechter is klaar.
Op de tribune zat Kitty tusschen Loukie en Greet van Dieren, maar vandaag had Eddy alleen maar oog voor Cosijn. Hoe zou de terrier nou spelen, in het derde, tegen Vitesse III? Eddy was zoo zenuwachtig, alsof hij daar zelf op dat groote veld naast Roosen stond.
De match begon en het was onmiddellijk te zien, dat de Vitessers de sterksten waren. Zij zwermden bijna voortdurend om het A.F.C.-doel heen, en Kaak, de keeper, moest dadelijk in het begin al 'n paar gevaarlijke ballen wegwerken.
‘O je, 't gaat mis, hoor!’ zei Kees. Nee hij had het al in de gaten, de kampioens-medaille ging hun neus vandaag voorbij.
‘Kijk me nou dat gemodder es an!’ riep Heesink.
| |
| |
‘Er is heelemaal geen samenspel in die voorhoede! Ze spelen allemaal maar op zichzelf!’
Eddy moest het toegeven: het leek op niks! Die Roosen speelde, alsof er geen Cosijn naast hem stond, alsof hij 't alles alleen wou doen. Zoo konden ze wel naar huis gaan!
Nee, dan waren de Vitessers beter. Verdraaid, wat bracht die voorhoede den bal mooi op! Gelukkig, dat Kaak vandaag zoo goed was, anders hadden de Vitessers d'er al 'n paar gemaakt.
‘Zeg, Ed!’ riep Henk, ‘de terrier valt me niet mee!’
Maar Eddy nam onmiddellijk de partij van zijn sportbroeder op.
‘Wat kan de terrier nou doen, als Roosen altijd den bal maar bij zich houdt?’ zei Eddy. ‘Zie je, daar heb je 't weer! Waarom centert ie nou niet?’
Nee, Eddy had gelijk, wat was dat nou voor spelen? Roosen had twee Vitessers voor zich en de terrier stond heelemaal ongedekt; 'n korte ‘pass’ naar Cosijn en de bal was immers vrij.
‘Zie je, daar heb je 't al!’ riep Eddy, toen een Vitesser Roosen den bal afhandig maakte en er mee van door ging. ‘Hij heeft 'em veel te lang gehouden. Je zult zien, dat wordt 'n goal!’
En het wèrd 'n goal! De blokken aan de scoringpaal gingen naar boven en wezen aan:
Vitesse 1
A.F.C. 0
O, o, wat was het zonde en jammer, dat er geen ander naast den terrier stond. Dan zou het wel anders loopen. Kijk, daar pingelde Roosen al weer. Eddy kon het niet langer aanzien en schreeuwde:
‘Naar Cosijn, Roosen!’
| |
| |
Och, die kerel bedierf alles met z'n alleen willen spelen! Eddy werd woedend. Was dat nou 'n samenspel?
‘Was jij maar links-binnen, Ed!’ riep Kees, vast overtuigd, dat het dan beter zou gaan.
‘Och, dat niet!’ zei Eddy, ofschoon hij toch ging gelooven, dat hij het allicht beter zou doen dan die Roosen.
Nee maar, wat speelde A.F.C. slecht. Kijk, daar ging weer 'n Vitesser met den bal er van door.
‘Dat wordt er weer een, let er eens op, dat wordt er weer één!’ schreeuwde Henk.
Nou, dat was ook 'n gelukkie! Juist tegen de bovenlat, anders had-ie gezeten.
Ze hadden wel pech, de Vitessers! Bijna 40 minuten was er al gespeeld en nog altijd wees de telegraaf 1/0 aan. De goalpalen waren A.F.C. vandaag wel goed gezind.
Pang!... daar vloog ie weer tegen de lat!
‘Nou, da's 'n bof!’ riep Kees.
Hè, wat was dat? Waarom werd er gestopt?
O, Roosen lag tegen de vlakte.
‘Wat zou hij hebben?’ vroeg Tony Hespers.
‘Zeker kramp in z'n kuit!’ meende Eddy. Dat kwam zoo vaak voor; dat was niks bizonders.
Nee, het scheen toch erger te wezen; bijna alle A.F.C.-ers kwamen er bij te pas.
‘Wat trekt-ie 'n leelijke snoet!’ zei Bram.
‘Nee, hoor, 't is mis met 'em!’ zei Kees.
Je zag het duidelijk: er was iets met Roosen gebeurd.
‘Zie je, daar heb je 't al... ze tillen hem op! Hij moet het veld af!’ riep Tony.
De terrier stond dicht bij Eddy en zijn vrinden.
‘Vraag es, wat er is!’ zei Tony.
Eddy zette zijn hand voor den mond en schreeuwde:
| |
| |
‘Cosijn! Cosijn!’
De terrier kwam al naar hen toe.
‘Wat is er met Roosen?’ riep Eddy.
‘Z'n voet verstuikt!’ antwoordde de terrier.
‘Kan hij niet meer meespelen?’
‘Hij kan niet eens meer staan!’ riep Cosijn.
‘Nou, dan was A.F.C. heelemaal gepiept. Met tien man doorspelen en één goal achter... nee, dat werd huilen!
‘Hè, wat verduveld jammer!’ bromde Bram. ‘Nou worden die lamme Vitessers natuurlijk kampioen!’
Ja, dat was vast en zeker! De Vitessers kregen de medaille.
‘Enfin!’ zei Kees, die al weer 'n lichtpuntje zag, ‘als wij den beker maar halen!’
De match begon opnieuw. O, nee, schei maar uit, nou zijn ze heelemaal hun hoofd kwijt. Harrejennig! wat vliegen die twee daar tegen mekaar! Hè?... daar ligt er al weer een tegen de vlakte. O... nou is het 'n Vitesser.
‘Wie is het?’ vraagt Kees. ‘Van Dorsen?’
Ja, waarachtig, het is de spil van Vitesse.
Wat?... Dragen ze dien ook al weg?
‘Nou, da's 'n wedstrijd met ongelukken!’ zegt Eddy. ‘'k Ben blij, dat m'n vader vandaag niet op het veld is.’
‘Zouën ze geen invallers nemen?’ vraagt Kees.
Nee, ze spelen door; de bal is al weer aan het rollen.
‘'t Is bijna rust!’ zegt Bram.
Bram heeft gelijk... de scheidsrechter kijkt reeds op z'n klok. O, o, zou A.F.C. nog gelijk maken. 't Lijkt er waarachtig wel op...
Hèèèè, wat jammer, corner!
De corner wordt achter getrapt, de scheidsrechter fluit... 't is rust!
| |
| |
Eddy en Henk zijn al opgesprongen. Ziezoo, nu gauw naar de tribune, 'n praatje maken met Kitty en Loukie en dan straks na de rust weer achter de goal.
Maar eerst moest Eddy nog even naar Cosijn. Eddy wilde toch weten, hoe de terrier het spelen met het derde was bevallen.
‘Zeg, Cosijn, hoe is 't?’ riep Eddy.
‘Och, beroerd!’ antwoordde de terrier. ‘Dat was geen spelen met dien Roosen! Die kerel gaf den bal nooit over. 'k Wou, dat jij maar naast mij hadt gestaan!’
Toen keek hij om, of er niemand naast hem stond en vroeg zacht:
‘Heb ik erg gemodderd, Loomans?’
‘Wel nee,’ zei Eddy vol overtuiging. ‘Jij was goed, maar je kan ze toch niet alleen maken!’
‘Nee, dan hebben we 't samen wel anders gedaan, hè?’ lachte de terrier. ‘Nou, besjour, 't zal straks ook wel weer misère wezen!’ en hij ging naar de kleedkamer om zich 'n beetje te verfrisschen.
Eddy stevende op de tribune af, om z'n praatje met Kitty te maken.
Henk zat al bij de drie meisjes.
‘Wat gaat het slecht, hè, Ed?’ zei Kitty en zij trok zoo'n bezorgd gezichtje, alsof alles reeds verloren was.
‘Och, 't is heelemaal mis! Is dat ook spelen!’ bromde Eddy.
Enfin, 't was niet anders. Toch leuk, om nu even met Kitty te praten. Zoo met z'n meisje over voetballen boomen, vond Eddy altijd 'n heerlijkheid en hij legde haar uitvoerig uit, waarom de terrier goed en Roosen slecht had gespeeld.
‘Eddy! Eddy!’ hoorde hij op eens Kees roepen.
‘Ja, ja, ik kom wel!’ bromde Eddy, maar hij dacht er niet aan, om nu al terug te gaan.
| |
| |
‘Eddy!’ schreeuwden nu wel vijf jongens tegelijk.
‘Hè, wat zaniken ze toch!’ zei Eddy, 'n beetje nijdig, dat ze hem zoo stoorden.
‘Eddy! Eddy!’ klonk het weer. ‘Ze zoeken je!’
Wat was er nou toch? Hij zat hier pas.
‘Loomans! Loomans!’
Eddy stond op.
‘Nou, ik kom dadelijk terug!’ en tegelijk wipte hij over de banken naar beneden.
Daar stonden Kees, Bram, Tony en Huib voor de kleedkamer hem al te wenken.
‘Wat is er an?’ riep hij al van verre.
‘Ze zoeken je overal!’ schreeuwde Kees.
‘Mij?...’ Eddy begreep er niets van. ‘Waarom dat?’
‘Meneer Halekamp heeft naar je gevraagd. Hij is in de kleedkamer!’
Mijnheer Halekamp, 't lid van de elftalcommissie? Wat moest diè van hem hebben?
Keesje's gezicht glom.
‘Zeg, Ed, je zal 't zien!’ riep hij opgewonden uit. ‘Jij moet invallen voor Roosen!’
Hè?... 't Was toch niet waar! Nee, dat kon niet! Verbeeld je dat ie vandaag... Eddy voelde zijn beenen trillen.
‘Och, je bent niet wijs!’ zei Eddy.
‘Nou, je zal 't zien! Vooruit dan, gauw!’ riep Kees en hij duwde zijn vriend tegelijk de kleedkamer in.
Daar stond de heer Halekamp met het heele derde om zich heen.
‘Zeg, Loomans!’ zei hij dadelijk, ‘verkleed je als de weerlicht! Je moet invallen voor Roosen!’
‘Ik?’
Het begon Eddy te duizelen.
‘Ja, vooruit, gauw! Jij hebt het langst met Cosijn
| |
| |
samen gespeeld. Jullie kennen mekaar. Maak maar wat voort!’
Eddy had zijn jas al uitgegooid.
Met het derde meespelen... hier op het groote veld... op de match om de kampioensmedaille... voor al die menschen? Het was te veel om het zoo opeens te bevatten!
Kees stak zijn hoofd om het hoekje van de deur, zag Eddy zijn blauwe A.F.C.-broek aantrekken.
‘Wel verdikkie, 't is zoo lui! Eddy speelt mee. Hoera!’ schreeuwde Kees.
Eddy was zoo zenuwachtig, dat hij den veter van zijn rechter voetbalschoen kapot trok.
‘Hier heb je 'n ander!’ riep de terrier en gooide hem een nieuwen toe.
Kees holde al naar de tribune om aan Henk en Kitty en aan Ems en Mies het groote nieuws te vertellen.
‘De Vitessers hebben om 'n invaller gevraagd!’ vertelde de terrier, terwijl Eddy zijn veters vastmaakte. ‘Nou, dat vonden we natuurlijk best, als wij er dan ook één konden nemen,’ en toen zacht:
‘Fijn, dat we samen spelen, Loomans. Ik speel met jou veel liever dan met dien sloomen Joosten!’
Eddy was klaar. Nu zou hij straks van uit de kleedkamer op het groote veld komen voor de volle tribune, net als anders Mannus, Jacques, Dolf Hovy, Ben Terhey en al die bekende grootheden. Eddy voelde zijn hart bonzen. Moest hij nu straks met al die jongens van het derde?...
Wat zou Kitty wel zeggen, als zij hem op eens zag verschijnen in zijn witte trui en zijn blauwe broek! Die zou niet weten, hoe zij 't had.
‘Klaar? Nou vooruit, dan gaan we!’ zei Immink, de scheidsrechter. ‘Houd je maar taai, Loomans!’
| |
| |
Houd je maar taai! Ja, dat mocht Immink wel zeggen. Eddy was zoo bleek als 'n doek. Hij zag ze daar allemaal de kleedkamer uitgaan, al die jongens van het derde: Van Zanten, Kievits, Van Garderen, Lanenberg, Perelaer... Even haalde hij diep adem, toen stapte hij naar buiten en, 'n beetje verlegen, sjouwde hij achter de tien A.F.C.-ers aan.
Daar lag het veld, daar stond de tribune, daar zaten de menschen! Eddy durfde bijna niet opkijken. O jé... hij zou nooit kunnen spelen, hij was zoo zenuwachtig als wàt! Hij was nu al nat van het transpireeren, zóó had hij zich gehaast.
Eddy verscheen voor de tribune; hij hoorde, dat de menschen lachten. Zouden ze hèm uitlachen, omdat ie zoo klein was? Wat was dat? Applaudisseerden ze? Was dat voor hem? Ja, waarachtig!
‘Hup, Eddy!’ hoorde hij bij de goal schreeuwen.
Het was de stem van Kees.
Eddy wou, dat hij maar veilig thuis zat; 't werd hem al te benauwd. Hij keek pal naar den grond.
Maar op eens zag hij Cosijn naast zich.
‘;Nou, Loomans, 'k ben blij, dat we weer samen spelen!’
Eddy haalde weer adem. De terrier stond naast hem... wel, dan was alles goed! En toen hij daar op den linkervleugel stond, op z'n oude plaatsje, naast den terrier, toen was het, of al zijn angst van hem werd weggenomen. De kleine goalgetter had zijn kalmte terug; ze konden voor zijn part beginnen.
De scheidsrechter floot... De bal was aan het rollen.
| |
| |
De kleine goalgetter was onmiddellijk bij het heele publiek populair: zoo'n jongen voetballer hadden ze nog nooit op het veld gezien. De menschen op de tribune hadden dadelijk plezier in dien kittigen, vluggen links-binnen.
‘Kijk, die jongen eens razend vlug wezen!’
‘Wat drijft-ie handig! En wat speelt-ie aardig met z'n vleugelman samen!’
‘Nee, maar da's 'n lust om te zien, zooals die twee jongens elkaar begrijpen!’
‘Dat is 'n wing, die er wezen mag!’
Zoo hoorde je aan alle kanten op de tribune spreken.
‘Wie is dat ventje?’
‘Hoe heet die jongen?’ vroegen de menschen elkaar.
‘Loomans!... Eddy Loomans!’ ging het langs de rijen.
‘Let er eens op, wat ik je zeg,’ zei een ouwe heer achter Kitty tegen zijn buurman, ‘die jongen wordt later nog es 'n beroemd voetballer! Tsjongejonge, wat speelt die kriel aardig!’
‘Zeg Kitty, hoor je dat?’ fluisterde Greet.
Kitty knikte lachend; zij zat met stralende oogen naar Eddy te kijken.
‘Echt, hè?’ gichelde Loukie. ‘Hij moest eens weten, dat jij z'n meisje bent!’
En ook bij het publiek langs de lijntjes was Eddy op staanden voet favoriet. Zelfs fanatieke Vitesse-supporters juichten den kleinen goalgetter toe. Ze hadden allemaal schik in dat lollige, vlugge jong.
‘Goed zoo, die kleine!’
‘Vooruit, Goliath!’
‘Hup, Sjors!’ hoorde je telkens langs de lijntjes, als Eddy den bal te pakken had.
| |
| |
Maar boven alles uit klonk steeds de krijschende stem van Keesje Brummer. Kees was heelemaal wèg! Hij transpireerde nog harder dan Eddy; hij klapte en trapte maar en hij gilde zóó hard: ‘Hup, Eddy! Hup A.F.C.! Goed zoo, Eddy!’ dat hij na twintig minuten er heelemaal schor van was.
Maar Eddy zelf hoorde er bijna niets van; hij lette alleen maar op den bal en op den terrier.
Al vijf en twintig minuten was er gespeeld en nog altijd wees de telegraaf
Vitesse 1
A.F.C. 0
Zou A.F.C. toch moeten verliezen? Ze speelden nu aanmerkelijk beter dan voor de rust, maar tot doelpunten scheen het niet te mogen komen.
Toen, na een half uur spelen, gebeurde het. Cosijn kreeg den bal, ging er mee van door. Eddy holde mee vooruit en daar ging het - vlug combineerend - op de goal af. Het was een lust om te zien, hoe de bal telkens, als het noodig was, van den eenen naar den anderen voet verhuisde.
‘Verdraaid, wat spelen die twee jongens netjes!’ riep enthousiast de oude heer achter Kitty en Louk; Kitty glom van trots en vreugde.
Maar de Vitessers hadden het gevaar in de gaten; daar waren de twee backs vlak voor hen! Eddy keek vlug naar den terrier, toen naar de goal, nee... het zou niet gaan...
Pang!... en met een handige center vloog de bal naar rechts, naar den midden-voor! Een reuzenkei van Van Zanten en... het was 1 - 1!
‘Bravo! Bravo! schreeuwde de oude heer achter Kitty.
‘Hoera, Ed! Hup A.F.C.! Hoera!’ gilden de jongens achter de goal.
| |
| |
‘Goed zoo, die kleine Sjors!’ schreeuwden ze langs de lijntjes.
‘Hè! Hè!’ zuchtte Kees, toen de bal weer afgetrapt was. ‘Als ze nog 'n goal maken, dan heb ik heelemaal geen stem meer!’
En ze maakten er nog één! Vlak voor het einde! En ook die tweede goal had A.F.C. aan zijn linker wing te danken. Weer hadden de terrier en de goalgetter den bal samen opgebracht, weer keek Eddy naar rechts, naar den middenvoor, maar... Van Zanten was er niet. Daar rechts voor hem lag de goal, maar tusschen den keeper en den bal zag hij wel zes Vitesse-beenen!
Eddy zag Koppen, den back, op hem afvliegen, toen in eens... roetsj!... vlak door het eenige gaatje, dat Eddy nog open zag, vloog de bal. De keeper was er niet op verdacht en... ‘Hoera, Eddy! Hup A.F.C.!’ klonk al achter hem de stem van Keesje Brummer.
Een donderend applaus klaterde langs de tribunes en langs de lijntjes. Het was of alles Eddy voor zijn oogen ging draaien. Had hij die goal gemaakt? Was dat applaus voor hem?
Het was alles zoo razend gauw gegaan! Hij zag nog al die roode broeken voor zich, dat kleine gaatje...
‘Hoera! Hoera!’ schreeuwde nog steeds het publiek.
‘'n Prachtig schot, Loomans!’ zei Van Zanten en hij klopte den goalgetter op zijn schouder:
Eddy lachte, keek onwillekeurig even op.
Wat was dat? Stond daar niet Klaas Douma? Ja, waarachtig, hij stond te schreeuwen! Klaas schreeuwde!! Eddy zag het duidelijk. En Klaas applaudisseerde! Hoe was het mogelijk? Klaas applaudisseerde, terwijl Vitesse verloren had.
Klaas begreep het later zelf niet goed. Voor het
| |
| |
eerst van zijn leven was hij Vitesse ontrouw geworden, had hij A.F.C. in een match tegen zijn club, tegen zijn Vitesse, toegejuicht! Maar Eddy had ook zoo puik gespeeld en dat laatste schot was zoo'n reuzenkei geweest, dat Klaas Douma in zijn opwinding heel Vitesse had vergeten.
Weer lag de bal in het midden, weer trapte een Vitesser af... toen klonk op eens een lange, schrille fluit... A.F.C. III. was kampioen!!
Op hetzelfde oogenblik holden Kees, Bram, Tony, Huib en al de oud Spartanen het veld op; ze renden naar Eddy toe en op eens schreeuwde Bram:
‘De lucht in, lui, de lucht in!’
‘Och, nee, toe nou, schei uit!’ verweerde Eddy zich. Hij vond het vervelend tegenover de lui van het derde. Maar of hij al tegentribbelde en ‘toe nou, schei uit!’ riep, hij ging de hoogte in en op de schouders van Kees en Henk werd Eddy over het veld naar de kleedkamer gedragen.
‘Bravo, Eddy!’
Eddy keek op; op een bank stond Kitty, wuivend met haar zakdoekje.
‘Bravo, Eddy!’
Toen dacht de goalgetter niet meer aan de jongens van het derde, niet meer aan het publiek op de tribune, aan de menschen achter de lijntjes, hij zag alleen maar Kitty en hij zwaaide uitgelaten van vreugde met beide armen in de lucht.
Dit oogenblik was de grootste triomf in Eddy Loomans' voetballeven.
| |
[pagina t.o. 296]
[p. t.o. 296] | |
‘De lucht in, lui, de lucht in!’ Blz. 296.
|
|