Voor U alleen(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] De schildknaap In mijn groote wonderoogen Droomen verre, bruine wouden, In mijn rave-zwarte lokken Doomt de waduw onzer wouden En mijn ooren aldoor hooren Hoorngeschal op hooge bergen. En na vele dagen, eindelijk, Sta ik voor Uw troon als schildknaap Om dit hart zijn Heil te winnen En de Bron waarheen 't blijft dorsten. Kind nog, sleepte ik, langs kanteelen, - Zalig in den zachten lichtschijn Van mijn moeders stille oogen, - Vaders zwaren blanken degen; En ik juichte als de horen Licht blies over alle wouden; Maar de vogel op zijn zwerftocht Nam mijn vroeg verlangen mede Om dit hart het Heil te vinden En de Bron, waarheen het dorstte. [pagina 14] [p. 14] En ik juichte, als bergopwaarts, Stoere stoet van rappe ruiters Plots opklonk in 't gouden zonlicht En hun echo, galoppeerend, Stilstond aan de hooge wallen Voor de hoeven, klinkend, stonden Dof te trommen op de valbrug; Maar mijn ziel was aldoor zoekend Hoe dit hart het Heil te vinden En de Bron, waarheen het dorstte! Doch mijn hand viel veel te teeder Voor mijns vaders blanken degen En mijn schouder veel te tenger Voor het ko'pren kleed des krijgers; Maar mijn handen voegt de cither En mijn schouder draagt den vogel En met cither en met vogel Sta ik voor Uw troon als schildknaap, Om dit hart zijn Heil te winnen En de Bron, waarheen 't blijft dorsten. [pagina 15] [p. 15] Want mijn oogen zochten hooger Dan de weemoed onzer wouden En mijn zwerfsche ziel ging dolen En haar volgden vlugge voeten, Ver van moeders stille oogen, Naar den eindelijken morgen. En de morgen in mijn oogen Sta ik voor Uw troon als schildknaap Om dit hart het Heil te winnen En de Bron, waarheen 'k blijf smachten. Met mijn handen in de cither, Op mijn schouder schoone vogel, Zwierf ik onder klare sterren Over alle witte wegen... 'k Vroeg de wolken: ‘vanwaarkomtgij?’ En de winden: ‘waarheen gaat gij?’ ‘Waarheen drijven alle wenschen, Ver van moeders droeve oogen. Om het hart het Heil te vinden En de Bron, waarheen 't blijft smachten?’ [pagina 16] [p. 16] Van de landsche minnestreelen Weet ik al de oude wijzen. Van den wachter op den toren Weet ik al de witte wegen. En de poorten waar ze monde? Weet ik allen van den pelgrim. En de handen in de cither Toog ik tot de open poorten Om dit hart het Heil te vinden En de Bron, waarheen 't blijft smachten. Steden won ik met mijn cither Meer dan 's keizers gouden degen Maar wat win ik, won ik steden Won ik aarde - aarde en hemel - Won ik nièt het allerhoogst' in Ruil voor moeders hart - ùw Minne! En mijn vogel op mijn schouder Sta ik voor Uw troon als schildknaap Om dit hart het Heil te winnen En de Bron, waarheen ik dorstte. Vorige Volgende