Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] De vedelaar Van vader kreeg ik mijn vedel cadeau En van moeder mijn fijne snaren, Den strijkstok, dien maakte ik mezelf maar zoo Van wat riet en wat paardeharen. Ik hield van de wind in het jonge groen, Van zijn stem door den open zomer, 'k Was nog in de tuinen van Limburg toen En ik werd van een dreumes een droomer. De hemel, ginds, hing vol muziek altijd En eens, dat ik stond in de voren, Met boven mij niets dan de eeuwigheid En onder mij niets dan het koren, - Toen de wind door de zindrende golven zwom, Toen de stem van een gouden horen Uit de heuv'len hoog in den hemel klom - Is iets vreemds in mijn binnenst' geboren. En de strijkstok over de snaren, begon Ik opeens, wat de wind zong, te zingen: Van Limburg zijn hemel, zijn land en zijn zon En zijn duizende wondere dingen: [pagina 57] [p. 57] Zijn bergen en beken, zijn eenigen stroom. Zijn dagen en zilveren nachten Gehuld in een droom van wierook-doom - Van Limburg zijn diepste prachten. Van Limburg zijn klokken bij droef en bij blij Bij leven en sterven - om 't even, Van Limburg zijn kind'ren vooral, en van mij, Die een kind van mijn land ben gebleven. En de vink en de spreeuw en de wielewaal zong Als ik zong; en de nachtegaal, mede; In mijn lied speelt een orgel, een fluit en een gong, In mijn lied bidt mijn moeder haar beden. In mijn lied speelt een knaap op de harp voor den Heer En dartelt een vorst voor den Koning; Het gaat als een bloem in de wind op en neêr En geurt als een garve naar honing. 't Is een kreet in het zwarte gelaat van den nacht En een kamp met een engel - een booze, Mijn lied is een kind, dat nu schreit en dan lacht, Mijn lied is een tuil witte rozen. [pagina 58] [p. 58] Een waterval strooit er zijn paarlen in uit, Een molenrad ruischt er door henen, Het bloeit als de avondzon in een ruit En een kindeke hoor je er in weenen. Het zingt van een knaap en een moedigen strijd. Van een man en een brandend verlangen Naar iets groots, voor zijn hart, als de eeuwigheid - En ik heb er een kruis in gehangen! - Van vader kreeg ik mijn vedel cadeau En van moeder mijn fijne snaren, Den strijkstok, dien maakte ik mezelf maar zoo Van wat riet en wat paardeharen. Vorige Volgende