Nis en nimbus(1933)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De bedelbroeder. Broeder, waar ben je met je witte baard, met die lange zachte paardestaart waarin je de kindertjes laat graaien? 't Is tijd om op termijn te gaan met je kale schedel, je volle maan, waarop wij lang na Paschen nog 't kruisje van Aschwoensdag zagen staan. Broeder, waar blijf je in je bruine pij, met je korf en met je sloof aan iedere zij! met je mond zonder tanden, met je lichaam zonder handen en met je ziel als een altaarschel zoo zilver en zoo zuiver wel? Ben je bij de zwaluws om de toren, ben je hoog of laag, of ben je in je cel, ben jij bij de bijen in de bloemenhof, ben jij bij de lijsters in de boomen of ben jij met de klokken soms naar Rome? - Broer, je bent laat dit jaar want de leeuwerik gaat al op de ploegstaart zitten en de seringen geuren zwaar; de scharesliep is al lang op pad en de bedelwagen verlaat de stad om de delvers te zien spitten. Kom, broer, kom - al bèn jij laat - ze kunnen jou niet meer missen, maat! de dagdieven en de kinderen der straat, de man, die met de tjingeltjangel gaat, de lompenbaas en - die ander: jullie hielden zooveel van elkander! [pagina 67] [p. 67] Weet jij nog: op de rand der stoep, jij deelde met een bedelaar je soep en 'k hoorde jou - daar jullie daar zoo zaten - maar over rijstebrei met zilvren lepels praten; en jullie lachten stiekum allebei: die bedelaar en jij. Nu kirde je als een duif, dan blaatte je als een schaap juist als een kind, een zieltje van een knaap; ook viel je wel eens in slaap tusschen de irissen aan de waterkant of bij de bloemen van een korenland: dan lei Jesus zijn hand op jou oogen..... Een kruisje op je kop van pater Gardiaan; broer, broer 't is tijd om op termijn te gaan, de hellingen staan vol lelietjes van dalen. Zet weer je valsch muziekske aan je mond dat je op de zolder van je ouwe klooster vond en kom door elke donkre buurt, door elke lichte wijk en veil ons weêr het hemelrijk zooals die andren mossels en garnalen. Vorige Volgende