Inhoudsopgave
Lof der liefde
[De Liefde is dronken, zegt de wind,]
[De Liefde is dwaas,]
[De Liefde is zoet]
[Een kind, vannacht, stond aan mijn bed en zeide:]
[Men zegt wel eens: de Liefde is blind.]
[Wat kan ik van de Liefde méér verhalen,]
[Een kerk ging aan op Bezuidenhout,]
[Ik zag een kind in 't midden van een klas]
[De Liefde is zoo klein,]
[De Liefde is sterk,]
[De Liefde is die soldaat]
[Is niet de Liefde als die matroos]
[De Liefde is wreed!]
[Ik zag de Liefde als een boer vandaag]
[Ik ben bezeten van een zoete woede]
Verzen
[De broeder bad: Heer Jesu schouw]
[Die man werd op zijn tijd geboren]
[Wie is hij die haar zó bezit]
[Ik ken een man met smalle handen]
[Een grote stem vervult de dalen,]
[Zie! bleek van dood en doen bekropen:]
[Wanneer ik aan den waterkant]
[Leer mensch hieruit uw wezen kennen,]
[Een mensch moet aan zijn zwakheid wennen]
[Zóó ver weet God een hart te ontvoeren]
[De gespen roesten en de ringen,]
[Wat weet ik, dat ik niet van and'ren weet,]
[De schouwen rustig roken]
Kleine liederen van dood en leven
[Wie zijn wij God - hoe zullen wij ons noemen]
[Wij zijn als zaad en dragen kleine namen]
[Want wij zijn gasten rond het bruiloftsmaal]
[En wij zijn kinderen in een donker huis]
[En wij zijn pelgrims jaren lang op reis]
[En wij zijn blinden: onze weg is lang!]
[Wij allen drage'een onuitwischbaar teeken]
[En door uw zonen, God, uit U geboren,]
[En wij zijn armen, God, aan uwe poort]
[En wij zijn dwazen, God, en wij zijn laat]
[En wij zijn koningen elk in zijn rijk:]
[En wij zijn goden, God, en door úw schuld;]
[Als ik de kleine huizen binnentreed]
[En daar zijn armen, die, uit nood ontvangen,]
[Zij zitten 's avonds bij hun lage vuren]
[En daar zijn eenzamen die heerlijk leven]
[En er zijn kleinen die in God verdwalen]
[Zoo gróót geluk als in geen droom kan staan]
[Lang voor wij om U vragen konden]
[Aan elken arm een kalebas,]
[Is dit dat Kind van Betlehem,]
[Negentien honderd jaren]
[Ik heb U nooit zóó lief als waar gij zijt]
[Ik denk aan Abraham en ik word droef:]
[Ik roep om Abel en roep ach en wee:]
[Waar werd ooit lam zoo wreed geslacht,]
[Kan jou mijn doodenklacht niet meer ontroeren, Vrouw,]
[O, Wreede kreet der vroege hanen!]
[Van deze nacht zal geen 't geheim ooit weten]
[Nog eens had ik zijn zwarte naam gelezen]
[Zijn aangezicht werd duister en als gras]
[O, daar is geen verzoening bij u, Dood,]
[Ik leg mijn handen open en weer toe,]
[Ik zie mijn handen en ik schrei:]
[Oogen! het zal zeer duister zijn:]
[Ach! oogen mijn, o droef getuur!]
[De gulle geest, het fijne glas]
[Voor de'een te dwaas, voor de'ander weer te wijs:]
[In alle dingen vond hij groot behagen;]
[Laat mij nog eenmaal deze wijzen prijzen]
[Eens in mijn droom zag ik mijn lieve vader]
[De dood had dagenlang reeds rond ons huis geslopen]
Doodeprentjes
Voor het dochterke van den ijmker
Voor het winkelmeisje
Voor den droomer
Voor een naamlooze
Voor Lindy
Voor een koning
In pace
Dies irae
‘Als de ziele luistert’...
Alleenspraak