De bloeiende wijnstok(1924)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] De Barmhartige Samaritaan Langs de weg van mijn wee en mijn wonden, Langs de weg van mijn waan, Hebt gij mij vernederd gevonden, Barmhartige Samaritaan. En bij 't licht van Uw zielsdiepe oogen Opeens al mijn weedom verstaan, Hebt schreiende gij en gebogen Aan mij een wonder gedaan. Uit mijn donkere, bloed-roode plassen Hebt gij mij gebet op groen gras, Met dauw heeft Uw hand mij gewasschen, Die blank als een lelie was. [pagina 53] [p. 53] Met nieuw lijnwaad hebt gij mij omgeven En toen mijn smart was gesust, Heeft, voorhoofd aan voorhoofd, heel even Uw mond mijne lippen gekust. En verlicht door het licht van Uw oogen, Gekust met een kus van Uw mond En als tot een nieuw mensch voltogen - Ontwaakte ik en zag en verstond. En verheugd, op Uw schouders geborgen, Droegt gij me door nacht en wind, Als een lastdier zijn last naar de morgen, Als een vader zijn slaapmoe kind. [pagina 54] [p. 54] En zoo vroom was de nachtstille stonde, Of Gij, als een wacht, langs de baan, Uw zorgen vooruit hadt gezonden, Uw Engelen vóór hadt doen gaan. En niet eer lei Uw liefde de last neer, Voor gij in een stil verblijf, Voor mijn ziel hadt gevonden een gastheer En een bed voor mijn schrijnend lijf... Wee mij! eer ik ooit of na dezen - Vergeet, na die nacht en dat leed, Die morgen, dat heil en Uw wezen - Wee mij, eer ik U ooit vergeet! Vorige Volgende