| |
| |
| |
De Morgenstond.
Eenvoudig geschetst, voor de Jeugd, door hun Grootvader.
Hoe pleizierig is de schoone dageraad,
Als men 's morgens zeer vroeg opstaat.
Alles ziet er dan zoo overheerlijk uit,
Dat men het aardrijk zou verwarren met een fraai gekleede bruid,
En de zon schijnt zoo natuurlijk achter de boomen,
Alsof er een nieuwe kaarsemakerswinkel in de buurt waar gekomen.
| |
| |
Doch merkt gy thands wel, hoe in 't groen gebladert
Het gevogelte des Hemels zich reeds vergadert,
En de nachtegalen, oudtijds genoemd Philomeelen,
Voor hun natuurgenooten op de dwarsfluit staan te spelen,
Terwijl de overige gevederde pluimgedierten in 't groen
Elkander liefdesverklaringen doen?
En beklaagt gy in uw hart niet die luie knapen,
Die den morgen op hun leger verslapen:
(Ik meen hier natuurlijk geen legerscharen,
Als die van Prins Maurits of wijlen Z.M. Willem II waren,
Maar legers van veeren, zeegras of varen):
Want 's morgens is toch waarachtig
De dageraad al byzonder prachtig.
De dageraad vertoont ons verscheiden soorten van water,
Van de murmelende beek af tot aan de sluis of katerakt, met deszelfs geklater,
Mitsgaders slooten en vijvers, en zelfs gantsche rivieren,
Vol van veelsoortige hombaars en andere lekkere dieren.
Of, zoo men 's morgens eens naar 't zeestrand wil gaan,
Ziet men daar, in eigen persoon, den grooten Oceaan,
| |
| |
Met deszelfs opeengestapelde golven,
Waarin, naar men beweert, meer dan één Oostinjevaarder ligt bedolven.
Of zijt gy integendeel meer gesteld op wilde beesten en hout
Dan noodigt u de dageraad naar een door de maan beschenen woud,
Waar 's morgens bloeddorstige tijgers en ontaarde leeuwinnen
Derzelver middagmaal met een ontbijt van verslonden reizigers beginnen;
Terwijl vernuftige papegaaien en apen niet schroomen
Het edel menschenpaar na te doen in de boomen.
Hy, die dit alles zonder aandoening ziet,
Verdient den naam van fatsoenlijk man toch niet.
| |
| |
Of wilt gy soms liever eens naar de boerderij toe? - koom!
En sla 's morgens met my acht op de melk en den room,
Mitsgaders op die kalf-, vare- en andere koeien,
Die respectievelijk 't melkuur zitten tegen te loeien;
En op dien keeshond, die bedelaars en dieven verjaagt,
En die 's zomers zeer door de vliegen wordt geplaagd;
Terwijl de noeste huismoeder, zelfs vóór den ontbijt,
Zeer dikke boterhammen, die zy stikken noemt, snijdt,
Of, gesteld dat zy een zuigeling heeft,
Aan Z.Ed. de moederborst of een lepel pap geeft.
Wie 's morgens by dit alles nog ongeroerd kan blijven,
Moest onder zijn hart maar liever straatsteen schrijven:
Doch wilt gy van hier nog naar elders heen? Welaan!
Laat ons dan terstond naar den moestuin gaan:
Hier treft u het tuingereedschap wellicht en ziet gy, over de heining, de vaart,
Voorheen met een volksschuit in zich, getrokken door een heer te paard;
Doch thands, nu de spoorweg in Europa de overhand heeft verkregen,
Verschijnt een trekschuit zeer zeldzaam op onze groote wegen.
Aan deze zij der haag vindt gij echter mispelen, koolzaad, brambozen,
| |
| |
Winterperen, jonge kropslaê, zuring en abrikozen,
Gekonfijte zuurkool, kievits-eieren, knapkersen, mitgaders radijs,
Roomsche boonen, versche artischokken (dagelijks verwacht uit Parijs),
De geestigste ajuinen en al de produkten van een aardsch Paradijs,
Terwijl, heeft men er Italiaansche populieren,
Dezelve natuurlijk den hof nog meer versieren,
En gelijk een jong botanist terstond zal beseffen,
Derzelver kruin boven de lagere boomen verheffen.
Enfin, allerlei soort van keurige groenten en fruit
Kijkt blozend hier 't gebladerte uit,
Die, gelijk van zelf spreekt, niet wel kunnen blozen.
Mijn hemel! wanneer men dit alles nu toch nagaat,
En by gelegenheid voor dag en daauw eens opstaat,
Is er dan 's morgens iets fraaiers te vinden dan de dageraad?
Iets, zoo veel vroeger dan 's avonds laat?
En toch iets, zelden of nooit zoo donker
Als de nacht is, niettegenstaande het stergeflonker?
Voeg hierby nu de vroegpreêk en 't hanegekraai,
| |
| |
En dan is de morgenstond toch al byzonder fraai; -
Of, is er verder nog iets ter aanbeveling noodig,
Dan is dat iets voorzeker ten eenemale overbodig.
|
|