De gedichten van den Schoolmeester
(1979)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Lyrische Poëzy. | |
[pagina 235]
| |
Barend de schutter,
| |
[pagina 236]
| |
Tamboers en Pijpers staan onder hem,
En zy vreezen hem als den drommel.
En hoort gy 't daavrend tromgedruisch
Wel dier muzykale dapperen?
En 't vleugelfladderend handgeklap,
Dat 'sLands vaandel maakt in 't wapperen?
Ziet gy die schaar aan deur en raam
En hellend dak vergaderd?
Die tranen stort of haar neusdoek zwaait,
Naar mate de legerspits nadert?
En merkt gy wel, wat menige spruit
Reeds verzocht heeft aan een van zijn ouders?
Men ziet toch hyna geen vader hier,
Die geen kinderen torscht op zijn schoudersGa naar voetnoot1),
Ziet gy dien officier, mijn telg!
Die, ginds te paard gezeten,
| |
[pagina 237]
| |
Door ieder, die hem hier omringt,
‘O Overste!’ wordt geheeten?
Hy draagt vergeefs geen krijgsrapier,
Mitsgaders twee pistolen,
Waar hy den dood op 't lijf meê jaagt
Aan Belgen, mijn zoon, en Spanjolen,
En ziet gy d'anderen officier,
Die, met twee epauletten,
De legermacht, aan hem toevertrouwd,
In beweging weet te zetten?
Dit is een heldenpaar, mijn kind!
Verschrikbaar koen in 't strijden;
Doch die zich in den vrede thands
Met ons en mamalief verblijden.
Dit is Kapitein en Kolonel,
De hoogste en hachlijkste ampten,
| |
[pagina 238]
| |
Waarvoor, in heilig vuur ontgloeid,
Met elkaêr twee schutters ooit kampten,
Doch merkt gy, hoe die krijgsgoôn nu
Hun ziedend bloed bedwingen,
En er haast nog makker uitzien dan
Een bejaard paar ouderlingen?
Zy groeten ieder zeer beleefd,
Affabel, mijn zoon, voor hun minderen:
Ginds komt zelfs den Kolonel zijn vrouw
Met de baker aan en de kinderen.
Zijn kroost werpt hy een handkus toe,
Zijn gade een blik vol vrede;
Doch den zuigling neemt hy en passant
Onder-de-man op 't slagveld mede.
Met slagveld meen ik een stuk lands,
Door vaderlandslievende Heeren,
Aan de Stadsschuttery per maand verhuurd,
Om te schieten en te exerceeren.
| |
[pagina 239]
| |
Met Schuttery meen 'k een armee,
Gedoscht in lakensche rokken,
Met een witte broek aan by mooi weêrGa naar voetnoot1),
Doch een blaauwe, als de lucht is betrokken
Met Schutter meen 'k een ambachtsman,
Of wel een dier groote heeren,
Die nimmer naar de parade gaan,
Of zy laten vooraf zich scheren.
Een Schutter geeft met vreugd zijn tijd,
Dien hy missen kan van zijn zaken,
Om zich tot oirbaar van het Land
Familiair met de krijgskunst te maken.
Hy weet behendig, waardste spruit!
Zijn snaphaan af te schieten
| |
[pagina 240]
| |
Op 's vijands bataillon carré,
Zonder iemand zijn bloed te vergieten.
Voor zwaard noch vuur is hy beducht:
Hy eet, om zoo te spreken,
De kogels, die een ander mensch
Zijn beenen of lendenen breken,
Men vraagt hem daarom vaak in 't vuur:
‘Is mijnheer soms een Salamander?’
Doch ‘simplex veri sigillum,’ zegt hy:
‘Neen, vijand! Ik ben Plattelander.’
Doch 'k zal, mijn kind, onder 't huiswaarts gaan,
Van een Schutter iets fraais u verhalen!
Ter uitspanning zoudt gy het op uw school
In 't Russisch kunnen vertalen.
't Gewaagt van 't roekeloost wapenfeit,
Te lang om hier te vermelden,
Doch 't geen den krijgsglans overtreft
Van de fabelachtigste helden.
Achilles, Cromwell, Melpomeen,
Benevens de Thermopielen,
Hebben hier zooveel een hand water by
Als Ao. 30 de Belgen in kielen.
Gy moet dan weten, dierbre telg!
Dat eens, op een Woensdag-morgen,
Een Schutter op het oorlogsveld
Voor 's Lands welzijn stond te zorgen.
Want hy was op de wacht, mijn spruit!
Of liever, op de patrouille.
| |
[pagina 241]
| |
Patrouille is 's nachts de ronde te doen
Tot schrik van 's Lands vijanden, voel je?
Daar stond hy in zijn schilderhuis
Te rooken, dit puik der soldaten.
Hy had met vreugd, in 's Lands veegen nood,
Zijn affaire en zijn huisgoôn verlaten:
Met vreugd zijn winkel en zijn vak
Aan zijn weduw opgedragen,
En snikte: ‘armis toga zeg je maar,
Als een klant soms naar me mocht vragen.’
Daar stond hy nu met zijn stoppelbaard
En knevels aan als een borstel,
| |
[pagina 242]
| |
En riep: ‘kom, vijand! val me maar aan,
Om te zien, hoe ik voor 't vaderland worstel.’
En fluks komt dravend op hem af
Een Heer te paard gezeten,
Een mensch met een dikke rijbroek aan,
Doch totaal in den krijgsdienst versleten.
- ‘Qui vive!’ roept de vijand uit:
‘Rendez-vous, ventrebleu, vieille vache!’ -
‘Rendez-vous met je grootmoeder, weergaêsche Kees!’
Roept de Schutter, met een stem als Lablache.
‘Al hoort UE. onder 't paardevolk,
En ik onder de voetsoldaten,
Ik geef om UE. en uw merrie geen duit,
Die keurhengst zal hier u niet baten.’
- ‘Parbleu caniversta meneer!
Qui vive! vous pas comprendre.’ -
- ‘'k Versta je perfekt; as je my niet verstaat,
Zoo zend me terstond maar een andre.
Of hoort gy 't onverbasterd bloed
Van mijn nooit verwonnen vaderen,
| |
[pagina 243]
| |
Reeds toen ik u zag aan 't zingen geraakt,
Thans niet borlend my koken in de aderen?
Of ziet ge, uitheemsche bloodaart! ginds
Niet, bleek aan de avondkimmen,
Van 't onvergeetbaar voorgeslacht
De gewijde Chineesche schimmen?
Zy roepen: “Barend! jongelief!
Gedraag je, meneer, als een Schutter;
Laat geen vreemdeling toe waar 's Lands wiegjen eens stond,
Of hy kaapt er 's Lands brood en 's Lands butter.”’
De vijand had in 't interim
Volstrekt geen snuif genomen;
Doch zoodra het niezen hem beving,
Sprak de Schutter: ‘wel moog 't u bekomen!’
Doch thands vervolgt hy: ‘'t voorgeslacht,
Beroemd als menschen van jaren,
Zegt hier duidlijk: wie wiegjen of bakermat vraagt,
Dien pak je terstond by de hairen.
Wat let me daarom, onverlaat!
U op de ziel te spelen,
Zoo je op dit dierbaar plekjen grond
Nog langer konfusie komt teelen?
'k Ben toch volstrekt voor u niet bang,
Mijnheer de garde champetter!
Wat let my, mosjeu! dat ik terstond
Hier op 't oorlogsveld u verpletter.
| |
[pagina 244]
| |
Van kindsbeen af leerde ik reeds: sta pal!
Zoo U daarom thands wilt wachten,
Wie 't eerst van ons twee uit den weg zal gaan,
Dan moeten wy hier maar vernachten.’
De vijand, sprakeloos op deez' taal,
Met zijn paard in mijmring gedompeld,
Roept luid: ‘Je me rends, tout perdu fors l'honneur:
Je me rends, sapristi, overrompeld.
Wat baat hier borstplaat, wat helmet?
Wat snaphaan met twee loopen?
Je mors plutôt vrijwillig in 't zand,
Dan mijn leven zoo duur te verkoopen.
| |
[pagina 245]
| |
Doch neen: laat naar uw beau pays
Me als krijgsgevangen verzenden:
S'il est vrai dat nooit geen mensch daar sterft,Ga naar voetnoot1)
Zal ik gaarne mijn daagjens er enden.’
Gelukkig was 't voor het Vaderland,
Dat ze aldus tot een schikking het brachten,
Daar de vijand met zijn bloeddorstig korps
Onzen Schutter reeds op stond te wachten:
En, eens de grenzen gepasseerd,
Wat ijslijk bloedvergieten!
Wanneer had zoo'n korps ooit basta gezeid!
Wie kan, Jasper! een pijl hierop schieten?
Ons erf, mijn kind! ware eerst verwoest:
Wy vervolgends vermoord als slaven:
Onze zusters verkocht, onze nichtjens geveild,
En wy eindelijk levend begraven.
Mijn zoon! indien men de Schutters uit
Dit oogpunt nu maar wil beschouwen,
Dan blijkt het terstond, hoe veilig men hun
's Lands defensie kan toevertrouwen.
| |
[pagina 246]
| |
Ja, wakkere Schutters! zoo lang als gy
Onze grenzen verdedigt en kusten,
Zeggen wy, als wy 's nachts naar bed toe gaan,
Maar aan 't Vaderland: ‘wel te rusten.’
|
|