'Van de lusten geproefd. Wellust in het weduwebeeld in de vroegmoderne periode. Twee eeuwenoude weduwebeelden'
(2000)–Ariadne Schmidt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Van de lusten geproefd
| |
[pagina 66]
| |
Haar tegenhanger, de vrolijke weduwe, was op zoek naar avontuur, naar een nieuwe liefde en daarmee bovenal naar een manier om haar seksuele lusten te bevredigen. Zij figureerde veelvuldig in de zeventiende en achttiende eeuw in kluchten en blijspelen, die vooral werden geschreven om het vermaak, maar waaruit door het publiek soms ook lessen konden worden getrokken. Veel van dergelijke werken zijn als vertalingen of bewerkingen van buitenlandse toneelspelen in de Republiek uitgegeven. Van een aantal van deze komische toneelspelen, waarin de spot centraal stond, is bekend dat ze herhaaldelijk in Hollandse schouwburgen zijn opgevoerd. De ‘slechte weduwe’ moet voor een breed publiek als herkenbaar type op de planken hebben gestaan. Wie was deze ‘slechte weduwe’ en hoe diende de ‘goede weduwe’ zich te gedragen om de oneerbaarheid te vermijden waarmee haar tegenhanger was omgeven? Aan de hand van kluchten en instructiewerken uit de vroegmoderne periode zal ik laten zien uit welke componenten de weduwebeelden werden opgebouwd en hoe daarbij steeds het beeld van de wellustige weduwe op de voorgrond trad. Tenslotte zal ik nagaan waarom nu juist wellust als een weduwe-specifieke eigenschap werd gepresenteerd. | |
De ontrouwe weduwe op het toneelIn de klucht Het spookend weewtje uit 1677 is de jonge weduwe Jakoba al kort na de dood van haar echtgenoot op zoek naar enig vertier om de verveling tijdens de rouw te verdrijven. Zij laat de timmerman een verborgen deur maken, die haar een geheime toegang verschaft tot de gastenkamer. Wanneer deze kamer betrokken wordt door een gast van haar broer Ferdinand, de Gelderse edelman Luidewijck, kan Jakoba's ‘spel’ beginnen. Dit tot groot ongenoegen van haar tante: ‘Maar Nicht, gy denkt licht niet, dat deze zwarte kleeden, 't Affsterven van uw man, noch pas een maand geleeden, Verbeelden, en daar by, hoe weinig dat u past, Zulk spel te speelen met uws broeders vreemden gast’.Ga naar eind2 Jakoba bezorgt de gast een anonieme brief door de verborgen deur. Zonder dat Luidewijck weet dat het om de weduwe Jakoba gaat, maakt hij in reactie op de gesmokkelde brieven een afspraak om haar 's avonds te ontmoeten. De tekenen van rouw worden | |
[pagina 67]
| |
door Jakoba, ter voorbereiding op de ontmoeting, zorgvuldig verborgen. Om de edelman te imponeren zorgt zij ervoor dat al haar kostbaarheden staan uitgestald. Pas nadat de ontmoeting heeft plaatsgevonden ontdekt Ferdinand de bedoelingen van het ‘spel’ van zijn zuster. Hij licht Luidewijck in over de ware identiteit van Jakoba en leest zijn zuster de les. Hij beklaagt haar en vraagt zich af: ‘Betruert ge op deze wys uw' dooden Bedgenoot, Die nóch zo korteling gerukt is uit uw' schoot?’ Het verweer van Jakoba is dat zij nooit van haar echtgenoot heeft gehouden: ‘Het geen men niet bemint, is haast, én licht vergeeten, 'k Heb al de tijdt mét hém in ongeneucht versleeten; En daarom is 't niet vreemd, dat my zyn' dood niet smart’.Ga naar eind3 Toch toont Jakoba uiteindelijk berouw over haar daden. Zij zou graag met Luidewijck trouwen, maar realiseert zich dat de conventie iedere weduwe een jaar van rouw voorschrijft en vreest dat de edelman zoveel geduld niet zal hebben. Luidewijck laat de tot inkeer gekomen Jakoba weten dat hij bereid is een jaar op zijn bruid te wachten. Het begrip dat Jakoba toont en de belofte van de aanwezigen aan Ferdinand om de schande stil te houden, waren kennelijk voldoende voor een gelukkige afloop van de klucht. De conventie schreef in principe iedere weduwe voor om een periode in rouw te leven, maar Jakoba weigerde dit te doen, omdat de rouw haar ‘niet diep in 't harte leit’. Zij had niet van haar overleden man gehouden en was hem op advies van haar broer, vanwege zijn vermogen, getrouwd. Jakoba was bovendien ‘te bly van geest’ om te treuren en kon de verleiding van de man in huis niet weerstaan. Om roddel en achterklap van de buren te vermijden, had zij de schijn van een rouwende weduwe opgehouden en zich binnenshuis vermaakt. Geveinsde rouw van de weduwe is een terugkerend element in het weduwebeeld dat in de kluchten werd geschetst én gehekeld. Het bekendste voorbeeld waarin de rouw snel is vergeten is het verhaal over de matrone van Ephesen, een van oorsprong Griekse vertelling die wijdverbreid werd in de Europese literatuur en in het begin van de achttiende eeuw ook als Het vroutje van Ephesen in Nederlandse vertaling verscheen.Ga naar eind4 De weduwe Euphemia wijkt niet van het graf van haar man, weigert te eten en is ontroostbaar. Diep kan het verdriet toch niet zitten. Op het kerkhof ontmoet zij de kapitein Sostratus die daar de wacht houdt | |
[pagina 68]
| |
over de gehangenen. Al snel zwicht zij voor zijn charmes. Terwijl Euphemia met haar minnaar Sostratus op het graf van haar overleden echtgenoot de liefde bedrijft, wordt een van de gehangenen gestolen. Hierdoor hangt hem als verantwoordelijke de doodstraf boven het hoofd. Euphemia redt haar nieuwe geliefde het leven. Zij geeft toestemming om het lichaam van haar overleden echtgenoot te hangen op de plaats van de verdwenen man, zodat niemand de verdwijning hoeft op te merken. De grote, maar bij nader inzien oppervlakkige rouw van Euphemia staat hier, samen met andere elementen zoals het plezier dat zij met de kapitein op het graf van haar man beleeft, in dienst van het thema van ‘de ontrouwe weduwe’: het thema waarvan de vertelling het archetype was. De ontrouw wordt aan het einde van het verhaal in ultieme vorm tot uitdrukking gebracht in de lijkschending.Ga naar eind5 Geveinsde rouw ten teken van ontrouw staat ook centraal in het blijspel Het schynheilige weeuwtje. ‘Wy hebben de natuur van de vrouwen, die in 't gemeen ongeduldiger, en zo behendig niet zyn als de mannen trachten te verbeelden’ lichtte de auteur Hendrick van Halmael de lezers het doel van zijn blijspel toe.Ga naar eind6 Cornelia probeert hier de schijn op te houden van de treurende weduwe, terwijl iedereen haar ware aard kent. Iedereen, behalve Krijn. Krijn heeft de rijke weduwe Cornelia als huwelijkskandidate voor zijn zoon Frederik op het oog. Frederik is echter verliefd op juffrouw Leonoor en probeert zijn vader ervan te overtuigen dat Cornelia niet de vrome, ingetogen weduwe is waarvoor hij haar houdt. Voorlopig zonder succes. Verblind door de rijkdom van de door hem gevonden huwelijkskandidaat onderhandelt Krijn met de vader van Cornelia over een verbintenis. Het negatieve beeld dat Frederik van de weduwe heeft, wordt bevestigd tijdens een ontmoeting met Jan, wanneer blijkt dat deze oostindiëvaarder betrekkingen met de weduwe onderhield.Ga naar eind7 Cornelia houdt intussen voor de buitenwereld de schijn op. Ze brengt bezoeken aan de kerk, beklaagt zich bij de buurvrouw over het verval van de zeden en laat haar dienstmeid verkondigen dat zij ‘zoveel van de mans niet meer [houdt] als voor deezen’. Maar met het bericht dat haar oude liefde Jan weer in de stad verblijft en haar wil zien, is zij zeer verheugd. Zij kan haar begeerte niet verhullen: ‘Myn Lekkre Jan! Wel 't hert keert men in myn lyf om’.Ga naar eind8 Het ‘alderwitste sneeuwtje’ wordt voor Krijn ontmaskerd wan- | |
[pagina 69]
| |
neer hij en zijn zoon Frederik als toevallige passanten getuigen zijn van de ontruiming van een bordeel door de schout en zijn dienders: Een fyn Weeuwtje, daaglyks in de Kerk, en onder de vroomen,
Wel, wie droes, had die op een zelven dag uit het hoerhuis zien komen?
[...]Wat kan jou nou meer, een hoer met geld, of een dogter met deugd behaagen
[...]Neen, een dogter met eer, al is ze zonder geld,
Wordt ver by my boven de rykste hoer gesteld.Ga naar eind9
De trouweloosheid van weduwen ten aanzien van hun gestorven echtgenoot is een thema dat het weduwebeeld door de eeuwen heen sterk heeft gedomineerd. Irmgard Taylor geeft hiervoor in haar studie Das Bild der Witwe in der Deutschen Literatur uit 1980 een interessante verklaring. Zij interpreteert de beeldvorming over weduwen vanuit het bredere kader van de seksespecifieke deugden. Daar waar in mannen eigenschappen als wijsheid, welsprekendheid en grootmoedigheid werden geprezen, behoorden vrouwen deugdzaam, gehoorzaam en godvruchtig te zijn.Ga naar eind10 Maar boven alles was de ideale vrouw kuis, en dat gold ook voor weduwen. Dat trouw aan haar overleden echtgenoot zo diepgeworteld lag in de gedragscode voor weduwen, is terug te voeren op het idee dat vrouwen hun liefde - oftewel hun maagdelijkheid - slechts eenmaal hadden te vergeven.Ga naar eind11 ‘Z'is maar eens getrout geweest’ liet de weduwe Cornelia haar dienstmeid zeggen om de schijn van eerbaarheid hoog te houden.Ga naar eind12 De ontrouw van weduwen die in Het spookend weeuwtje werd gesuggereerd, waarover De schynheilige weduwe de schijn niet wist op te houden en die in het Vroutje van Ephesen in de meest rauwe vorm werd gepresenteerd, was tevens het uitgangspunt voor Simon Stol om de klucht De ontrouwe weduw te schrijven. Het was de grote trouweloosheid ‘die men dagelyks maar al te veel bespeurt onder Weduwen’ die Stol onder de aandacht wenste te brengen met als doel ‘dat alle Jongelingen met Ulisses haar ooren stoppen voor deze zoetzingende Sirenen, op dat haar ziel niet op de gevaarlyke klippen van haar ongetrouwheid strande’.Ga naar eind13 Jonge mannen moeten gewaarschuwd worden voor de verleidingskunsten van weduwen. | |
[pagina 70]
| |
afb. 8. Ongelijk paar: oude vrouw met geldbuidel en jonge man, naar ontwerp van Virgil Solis, ca. 1570, houtsnede
| |
[pagina 71]
| |
De ‘zoetzingende Sirene’ Klaartje, de jonge weduwe van een boekhandelaar, heeft bij Stol de twijfelachtige eer jonge mannen deze les te leren. Het kluchtspel begint wanneer een zekere Ligthart bij Klaartje op de stoep staat om zijn geliefde te bezoeken. Het commentaar van de buren Els en Jan leert dat Ligthart niet de eerste vrijer is die Klaartje na de dood van haar man heeft gehad. Goedaard was hem voor. Als knecht had hij de weduwe ‘eerlijk’ gediend. De ‘zedigheid straalde uit zyn oogen’, maar het waren Klaartjes ‘minnevlagen’ die hem in de val hadden gelokt. Zy tokkelt, vleid, heeft duizend listen,
Die eerb're vrouwen nimmer wisten,
Om hem te krygen in het net,
En na verloop ook in haar bed
Het resultaat was dat de weduwe een kind van haar knecht verwachtte. Zij ‘ontfangt hem in haar lustprieeltje, hy schenkt haar wederom 't juweeltje’. De knecht neemt zijn verantwoordelijkheid en vraagt de weduwe ten huwelijk. Tot antwoord op het voorstel, ‘Sprak 't geile zwyn, ge hebt me lyf, Wat wil je meer tot jou geryf?’, aldus de buurman Jan. Liever zag Klaartje haar eer gered door Ligthart, zo bekent zij haar zuster: ‘Die Goedaard die was my te wys, Hy meende wel, dat hy de prys, Der boeken beeter wist als ikke. Ik zou op 't lest niet moogen kikken’. Van de met haar weduwschap verworven vrijheid wilde Klaartje niet zomaar afstand doen, zeker niet ten behoeve van deze betweter. Terwijl Wobbetje haar zuster probeert te overtuigen van de kwaliteiten van Goedaard als echtgenoot wenst Klaartje haar voormalige minnaar toe ‘Dat het hem in eeuwigheid zal smaaken, een weduw aan haar eer te raaken’. Dat Ligthart bekend stond als een ‘dronkert, een lichtmis en een leuije pronkert’ deerde haar niet, evenmin als de mening van het ‘wufte graauw’ over haar losbandige leven, verwoord bij monde van Els en Jan.Ga naar eind14 De afloop van de klucht - Klaartje en Ligthart trouwen met elkaar - lijkt gelukkig, maar is niet zo bedoeld. In de voorrede schrijft Stol dat de lezer die in de veronderstelling verkeert dat hij de trouweloosheid ongestraft laat, moet bedenken dat een verkeerde huwelijkskeuze een van de grootste straffen is die men kan verzinnen: ‘want in de plaats van een bezadigd jongman, wel leevende, en van eerlyken huize, verkiest zy een ongegoeden, | |
[pagina 72]
| |
verwaanden, en onkundigen gek: dit haar zekerlyk een straf veroorzaakt, wel waardig aan ongetrouwe’.Ga naar eind15 Met de ene man na de andere deelde de weduwe het bed, en wanneer het huwelijk ter sprake kwam, keek zij weer om naar een volgende minnaar. De lusten van weduwe Klaartje werden al door buren in weinig bedekte termen beschreven. Klare taal spreekt ook het gedicht dat de weduwe aan het einde van het kluchtspel krijgt toegestuurd. De afzender is anoniem, maar Klaartje verdenkt Goedaard ervan het gedicht geschreven te hebben: Uw geilenaart,
Juffrouw, lyd geen gebrek,
Ik hoor gy paard
Om uwe brand te stillen
En laat, in plaats van my, u van een ander drillen,
Dit is, na dat my dunkt een hoere trek.Ga naar eind16
Stol gebruikte voor zijn eerder omschreven doel - de waarschuwing van jonge mannen voor de ontrouw van weduwen - een andere aan weduwen toegeschreven eigenschap die niet alleen door deze auteur als een van de belangrijkste verklarende factoren voor de trouweloosheid van weduwen werd aangevoerd: de wellust. Wellust was de karaktertrek die in het beeld van de vrolijke weduwe vrijwel nooit ontbrak. Het was de wellust die de weduwe Jakoba deed spoken, die Euphemia tot lijkschending bracht en die de aannemelijke verklaring vormde voor het feit dat de ‘schijnheilige’ Cornelia zich ophield in het hoerhuis. De karakterisering van de weduwe als wellustig is niet alleen oud, maar moet ook zo herkenbaar zijn geweest dat een terloopse schets lijkt te volstaan. In het zestiende-eeuwse Esbatement van de Schuyfman bijvoorbeeld, wordt zij als passante ten tonele gevoerd. Twee uitgehongerde jonge mannen komen op hun zoektocht naar voedsel een oude weduwe tegen. Maar van haar hebben de twee weinig te verwachten, verzonken als zij is in haar klaagzang: ‘Mij is leet, dat ick niet noch eenen tant en hebbe, Ick sout noch houwen, al moet ik nu swijgen, Ick sou noch eenen jonge knispaert crijgen, Al sout mijn corten mijnen pels terstont, Mij smelt noch wel boter in mijnen mont’.Ga naar eind17 | |
[pagina 73]
| |
Werd in de meeste toneelspelen de weduwe die na de dood van haar man zo snel mogelijk wilde hertrouwen gehekeld, de ‘ontrouwe weduw’ Klaartje kreeg kritiek omdat zij níet wilde trouwen. De klucht verwijst daarbij ten eerste naar de zelfstandige (juridische) status die weduwen genoten. Klaartje - en met haar andere fictieve weduwen - weigerde afstand te doen van deze vrijheid: ‘Zou ik my laaten ringelooren, Van mannen, 't kan my niet bekooren: Ik zal 't nooit toestaan, spyt wie 't spyt: Ik was alree myn vryheid kwyt: Ik diende hem wel steeds te zeggen, Waar 'k gaan zou, of waar ik zou leggen.’Ga naar eind18 Van de ‘dronkert’ Ligthart had zij in dit opzicht weinig te vrezen. Goedaard op zijn beurt liet liever de eer aan een ander om deze vrouw te ‘drillen’. Maar de met het weduwschap verworven zelfstandige status is niet de enige reden om een huwelijk af te slaan. Onder het voorwendsel van de rouw weigerde de weduwe van de boekverkoper een huwelijk met haar knecht. Buurvrouw Els had er de volgende verklaring voor: ‘Ik spreek van 't onbehoorlyk minnen, Schyndeugd, dat jy gestadig doet, dat, als je geilheid is geboet, Eer aar [=ander] verkiest na jou behaagen’.Ga naar eind19 Nu zij niet langer stond onder de mannelijke autoriteit kon Klaartje haar gang gaan. Zij wilde niet trouwen om de weg vrij te houden voor toekomstige avontuurtjes. | |
Moralistische lessen voor de ‘ware weduwe’Adviezen voor gepast gedrag, raad over de manier waarop zij als de ‘ideale vrouw’ moest leven en aanwijzingen over de taken die zij had te vervullen, kreeg de (geletterde) vrouw voorgeschoteld in de instructiewerken die in de zestiende en zeventiende eeuw werden geschreven en uitgegeven. Enkele werken werden speciaal voor weduwen geschreven, in anderen was een gedeelte voor de weduwe gereserveerd. Zo richtte Jacob Cats zich in het laatste hoofdstuk van zijn bekende Houwelick, dat is het gansche beleyt des echten-staets tot weduwen. Hoewel hij veronderstelde dat dit voor zijn lezeressen niet de meest aantrekkelijke passage uit zijn werk was, wees hij hun er met klem op het gedeelte toch te lezen. Het weduwschap was een fase in het leven waarop vrouwen voorbereid dienden te zijn. Een tweede reden die Cats niet expliciet noemde, maar die is op te maken uit het werk, is dat de | |
[pagina 74]
| |
‘slechte weduwe’ niet uitsluitend in de kluchten lijkt te hebben bestaan. De angst dat de fictieve slechte en wellustige weduwe tot ‘leven’ zou komen, leek zo reëel dat er een voorbeeld moest worden gesteld. Bij de afwezigheid van een man lag losbandigheid op de loer. Opmerkelijk is dat het overwegend negatieve weduwebeeld dat de schrijvers van kluchten en blijspelen hebben neergezet, eveneens is terug te vinden in dergelijke gedragsboeken uit de zestiende en zeventiende eeuw. De ‘onware weduwe’ vertoonde het gedrag waarvoor de moralisten zoals Cats de ‘ware weduwe’ met adviezen trachtten te behoeden. Het beeld van de slechte weduwe werd daarbij geconstrueerd aan de hand van eigenschappen die inmiddels bekend voorkomen. Ter ‘waerschouwinghe ende vermaninghe’ figureerde de slechte weduwe bijvoorbeeld ook in de Troostbrief der weduwen van predikant Pieter Janszoon Twisck. Twisck schreef deze troostbrief in 1626 ‘uijt liefde ende medogentheyt’ aan zijn schoonzuster Lijsbeth Pieters die kort tevoren haar man had verloren. Het werkje werd in 1630 gedrukt ter ‘leeringe en vertroostingen’ in de ‘weduwlijken staet’. Het was de wellust die als eerste eigenschap van de slechte weduwe door Twisck ter sprake werd gebracht. Refererend aan Paulus meende hij dat men de wellustige weduwe als levend dood kon beschouwen. De predikant voegde eraan toe: Met dese woorden wil den apostel leeren, dat de weduwen hare natuer te veel toe geven, de wellustighe leckernye van eten, drincken, goedt cier maken, 't lichaem mesten ende vercieren, te seer volghen, waer onder veeltijts willen sweven lichtveerdighe ontuchtighe woorden, die de begheerte des vleesch verwecken, ende den gheest onderdrucken.Ga naar eind20 Ontslagen van hun taken - die voor vrouwen op de eerste plaats binnen het huwelijk lagen - ontbrak het weduwen aan een doel in het leven. Onder het voorwendsel van de achtbaarheid van hun staat zwierven zij langs de straten en kwamen zij bij anderen thuis, zij hoorden er ‘heymelijcke dinghen’ die zij vervolgens ‘bij andere luyden voortseggen’.Ga naar eind21 Laster, achterklap, twist en tweedracht waren de verleidelijke kwaden die ook volgens andere moralisten door oude vrouwen vermeden dienen te worden. In strijd tegen de ondeugd van de ledigheid die welhaast | |
[pagina 75]
| |
onvermijdelijk tot onzedelijkheid zou leiden, putten moralisten zich uit in adviezen over de invulling van het nieuwe bestaan. Troost, rouw en de manier waarop weduwen daaraan het beste vorm konden geven, waren onderwerpen die in de instructie-werken uitgebreid aan de orde werden gesteld. Het juiste rouw-betoon dat de trouw aan de overleden echtgenoot moest uitdrukken, vond plaats volgens welomschreven regels. Een jaar van rouw was gepast voor de vrouw die haar echtgenoot verloren had. Maar ook matigheid in de rouw was op haar plaats, daarover was men het eens. Het was een misvatting te denken dat liefde werd betoond met ‘grillig krijten’. De weduwe die ‘ongheschictelijck’ droef was over de dood van haar man toonde volgens Erasmus slechts dat zij naar een andere man verlangde.Ga naar eind22 De weduwe gaf niet alleen blijk van liefde en trouw aan haar overleden echtgenoot door contact te houden met diens verwanten, ook met het oog op het behoud van haar eerbaarheid mocht de schoonfamilie niet veronachtzaamd worden. Omgang met de schoonfamilie bracht de weduwe niet in verleiding, contact met leden van het andere geslacht deed dat wel. De jonge weduwe kreeg daarom het advies grote menigten te mijden en moest voorkomen dat zij in het gezelschap van haar knechten werd gezien. Voor assistentie bij de bestiering van het huishouden koos de weduwe een man met ‘eerlijke manieren’. Het liefst een man die ‘veertich Jaren out’ of ‘hoogh aen sijnen daegen’ was om verleiding te voorkomen. Terwijl hij de zaken waarnam kon de weduwe zich wijden aan taken die haar pasten.Ga naar eind23 Erasmus geeft duidelijkheid over de aard van deze taken in zijn Vidua christiana, dat in 1607 als De kersten weduwe in het Nederlands verscheen. In het instructiewerk stelt hij zich op de eerste plaats tegen de veronderstelling dat de maagdelijke staat de hoogst bereikbare zou zijn en neemt daarmee positie in tegen de verering van het celibaat. De maagdelijke staat was weliswaar prijzenswaardig, omdat de maagd, niet belast met andere verplichtingen, zich kon wijden aan de godsdienst. De gehuwde vrouw had echter ook lovenswaardige eigenschappen: het baren en opvoeden van kinderen. De weduwe verenigde de deugden van beiden - de seksuele onthouding van de maagd, de edele taak van opvoeding van de gehuwde vrouw - in één persoon. De invulling van haar bestaan lag voor de weduwe dan ook in het verlengde van deze deugden. De ‘ware weduwe’ richtte zich op | |
[pagina 76]
| |
de godsdienst, besteedde haar tijd en geld aan de ondersteuning van armen, toonde zich gastvrij en legde zich toe op de opvoeding van de volgende generatie. Een geliefd middel van moralisten uit de zestiende eeuw om abstracte ideeën in concrete adviezen te vertalen was het gebruik van het exempel. Om het gedrag van de ‘goede weduwe’ te verduidelijken werd regelmatig gerefereerd aan weduwen uit de Bijbel en de apocriefe boeken. De weduwe die vrijwel nooit ontbreekt tussen de exemplarische weduwen, is de vrome en kuise Judith. De weduwe Judith leeft een teruggetrokken bestaan in de stad Bethulië. Wanneer de stad door het Assyrische leger onder aanvoering van opperbevelhebber Holofernes belegerd wordt, trekt Judith naar het vijandelijke kamp. Judith, die zegt Holofernes te zullen helpen, wordt toegelaten tot diens tent. Zij weet zijn vertrouwen te wekken en krijgt toestemming om enkele dagen in het kamp te verblijven. Holofernes is onder de indruk van de schoonheid van Judith en richt ter ere van haar een feestmaal aan. Na het feest blijft Judith achter met de dronken Holofernes in diens slaapvertrek. Zij pakt zijn zwaard en onthoofdt de vijand Holofernes. Judith toont het volk het hoofd van de opperbevelhebber waarna de Assyriërs konden worden verdreven. Het beeld van Judith is niet onproblematisch. Zij maakte gebruik van haar schoonheid, verleidde daarmee Holofernes en werd daarom ook als voorbeeld gebruikt voor de vrouwenlisten. Niettemin was Judith voor Erasmus hét toonbeeld van de deugdzame weduwe. Zij legde zich toe op godsdienst en onderwijs, vastte dagelijks en op haar bezoek aan Holofernes na - om de vijand te verleiden had zij zich extra mooi gemaakt - ging Judith eenvoudig gekleed. Het ‘cleet’ werd gedragen tegen de kou en voor het behoud van de eerbaarheid, ‘om te bedecken tghene, waer door d'ontuchticheyt der mannen verweckt wort’.Ga naar eind24 De meest geprezen deugd van Judith was dan ook haar kuisheid.Ga naar eind25 De vrome Judith had, zoals Erasmus beklemtoonde, een ‘dubbele Triumphe’ behaald. Die van de overwinning op de vijand bezorgde zij haar vaderland, de triomf van de eerbaarheid hield zij ‘voor haer selver ongheschent’, waarvoor zij tijdens het verblijf in de tent bij Holofernes wel het sterkste bewijs had geleverd.Ga naar eind26 Vrijwel alle adviezen voor weduwen waren gericht op het behoud van de eerbaarheid. Het is veelzeggend dat het Judith was, | |
[pagina 77]
| |
het exempel van de kuise weduwe, die in de schets van de ‘ware weduwe’ vrijwel nooit ontbrak. Werd in het beeld van de vrolijke weduwe in de kluchten de weduwe als de meest wellustige van alle vrouwen geportretteerd, in de instructiewerken werd het behoud van de kuisheid door het in bedwang houden van de wellust als de hoogste deugd (en noodzaak) gepropageerd. Na de dood van haar echtgenoot was de kuise Judith nooit hertrouwd. Zij werd erom geprezen door Erasmus, maar dat wil niet zeggen dat de humanist een tweede huwelijk per definitie afkeurde. Hij vond het een ‘hatelijcke maniere van prijsen’ om het weduwschap zo te verheffen dat men hertrouwen zou verwerpen.Ga naar eind27 In de instructiewerken van Vives en Cats en de Troostbrief van Twisck wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan het onderwerp ‘hertrouwen’. Geen van de auteurs was er op voorhand tegen. Afhankelijk van de omstandigheden was een volgend huwelijk voor de weduwe geoorloofd. De adviezen omtrent hertrouwen waren daarbij op de eerste plaats tot de jonge weduwe gericht. Trouwlust die voortkwam uit wellust werd, evenals alle andere keuzen die vanuit deze ‘ondeugd’ werden gemotiveerd, uiteraard afgekeurd. In een enkel geval was een tweede huwelijk echter het beste van twee kwaden. Een tweede huwelijk was een advies dat Twisck raadzaam achtte voor ‘de onghebonden of wulpsche weduwen’ om ervoor te zorgen dat zij ‘door haer ydele tongen, lichtveerdigh wesen, onheuse woorden, of onkuysche daden, die na sulcken wesen gheerne volghen wil, de lasteraers gheen oorsake en geven tot versmaden, ende dan noch selfs door en onkuys Godloos leven na den duyvel keeren.’Ga naar eind28 Cats vond een tweede huwelijk ook in enkele gevallen de beste keus. Het huwelijk mocht nooit een vooropgesteld doel zijn. Voorbeelden waren er te over, aldus Cats, van de ‘dertele weeuwtjes’ die reeds zittend aan de baar van haar overleden echtgenoten omzagen naar een nieuwe man. Met hen liep het onveranderlijk slecht af. Maar de jonge weduwe, in haar ‘gulle jaren’ deed er beter aan te hertrouwen, dan in haar lusten te branden.Ga naar eind29 | |
[pagina 78]
| |
De wellust van de weduweDe fictieve weduwnaar werd niet alle trouwlust ontzegd. Binnen het populaire thema van de ongelijke liefde tussen jong en oud bijvoorbeeld werd niet alleen het gedrag van vrouwen gehekeld. Mannen werden, vooral in de beeldende kunst, afgeschilderd als oude grijsaards die tegen de normen in een jong meisje proberen te verleiden.Ga naar eind30 De aan de trouwlust gekoppelde uitgebreide beschrijvingen van de onbedwingbare lusten bleven echter voorbehouden aan weduwen. Volgens de letterkundige Heather Arden, die de stereotypering van weduwen als wellustig terugvond in de beeldvorming in de Franse middeleeuwse literatuur, is de verklaring hiervoor te vinden in de ideeën over de vrouwelijke seksualiteit.Ga naar eind31 Deze werd beschouwd als onbedwingbaar, de vrouwelijke lust als onverzadigbaar. De ‘beredenering’ hiervan is bijvoorbeeld te vinden in Venus minsieke gasthuis uit 1687 waarin Nicolaas de Venette ‘de bedrijven der liefde’ met ‘de natuurlijke eigenschappen der mannen en vrouwen’ beschrijft. Vrouwen, zo meende De Venette, ontbrak het aan het verstand dat de mannelijke driften reguleerde. De geslachtsorganen van vrouwen waren inwendig en konden in tegenstelling tot de uitwendige van de man niet met koude lucht worden verkoeld. Gecombineerd met de inbeelding van vrouwen die levendiger was als gevolg van de ledigheid van hun bestaan, ‘moet [men] dan na dit al besluiten, dat de Vrouwen veel geilder en dertelder zijn als de Mannen’.Ga naar eind32 De weduwe vormde het personage bij uitstek om het onbedwingbare karakter van de lusten van vrouwen te tonen. Zelfs het verdriet, de rouw om haar man kon haar er niet van weerhouden haar seksuele lusten te bevredigen.Ga naar eind33 Daarnaast werd de weduwe ook als de wellustigste van alle vrouwen beschouwd. Niet langer beperkt door de controle van een man kon de weduwe (niet anders dan) zich overgeven aan haar ‘natuurlijke’ en ontembare driften. Vanwege de afwezigheid van een man in haar leven zien we haar in de literatuur constant op zoek naar mogelijkheden om deze lusten te bevredigen. De weduwe deelde haar status als vrouw zonder man met de maagd. Maar waar de maagd de waarden als zuiverheid, onschuld en kuisheid vertegenwoordigde, laat de stereotypering van ‘vrolijke’ weduwen het tegenovergestelde beeld zien. Een | |
[pagina 79]
| |
essentieel verschil was dat de weduwe al seksueel actief was geweest. De weduwe had, in tegenstelling tot de maagd, van de lusten geproefd.Ga naar eind34 In de stereotypering van de weduwe wordt regelmatig aan deze seksuele ervaring gerefereerd. ‘Men hoort er-wel, dat hy (sic) die haer eerste liefde ghehadt heeft, het vuyr daer van eeuwelick onder zijn asschen bewaren zal’ schreef Johan de Brune in zijn Bancket-werck van goede gedachten over de weduwe. Dat een weduwe ook weduwe zou blijven en dus niet zou hertrouwen achtte hij ‘zoo waerschijnelick, als drooghs voets, midden door de zee te gaen’.Ga naar eind35 De door De Brune gebruikte metafoor van het vuurtje dat, eenmaal aangestoken, niet meer te blussen was, keert ook terug in enkele kluchten. ‘Ik hoor gij paard om uwen brand te stillen’ liet Simon Stol de anomieme dichter tegen Klaartje zeggen.Ga naar eind36 De verwijzing naar de seksuele ervaring van de weduwe is een constante in de beschrijving van zowel de ‘slechte’ als de ‘goede’ weduwe. Juist vanwege de seksuele ervaring was de weduwe die zich wél kuis wist te gedragen zo prijzenswaardig volgens Erasmus: ‘Het is een groter deugd van de geproefde lusten zich te onthouden, dan de niet geproefde te versmaden’.Ga naar eind37 In een cultuur waarin de mannelijke controle de vrouwelijke seksualiteit geacht werd te beperken, was de weduwe een anomalie bij uitstek, zo stelt de antropologe Marjo Buitelaar in haar artikel ‘Widows' worlds’ over de representaties van weduwen.Ga naar eind38 In een samenleving waarin bovendien die seksualiteit primair gericht was op het voortbrengen van nageslacht, was de trouwlustige weduwe ronduit verdacht. Net zoals in het Esbatement van de Schuyfman werd het weduwschap in de beeldvorming vaak verbonden aan ouderdom. De weduwe op leeftijd trouwde niet om kinderen te krijgen hetgeen haar trouwlust in bedenkelijk daglicht stelde en haar seksuele betrekkingen des te verwerpelijker moet hebben gemaakt.Ga naar eind39 De angst van mannen voor de dood, voor de macht van oude vrouwen, hun machteloosheid tegenover de dood en tegenover de echtgenote die hen als weduwe overleefde, zijn door verschillende historici, antropologen en letterkundigen als verklarende factoren aangedragen voor het negatieve beeld van de zelfstandige, vrolijke en vooral wellustige weduwe. Door haar echtgenoot te overleven wist de weduwe zich aan zijn mannelijke autoriteit te onttrekken. Zij werd handelingsbekwaam en kon haar | |
[pagina 80]
| |
leven leiden zoals zij dat wilde. Tegenover deze loop der omstandigheden stonden mannen machteloos.Ga naar eind40 Deze verklaringen laten een ander, veel concreter gevaar waarmee mannen werden geconfronteerd buiten beschouwing. De voortplanting zit nu eenmaal zo in elkaar dat een man nooit volkomen zekerheid heeft over het vaderschap. Het risico dat een vader een kind van een ander als zijn eigen zou erkennen was reëel. Een trouwlustige weduwe was als vrouw zonder wettige echtgenoot per definitie verdacht. Dat van de weduwe verwacht werd dat zij ten minste een aantal maanden in de rouw bleef, kwam al eerder ter sprake. Deze ongeschreven regel - die in verschillende steden ook als geschreven regel gold - had vooral tot doel om duidelijkheid over het vaderschap te garanderen.Ga naar eind41 De weduwe die zich aan de regel niets gelegen liet liggen, maar zo snel mogelijk wilde hertrouwen, kon in de toneelspelen rekenen op spot. De wellustige weduwe, die snel na de dood van haar man een nieuwe liefde vond, zou in verwachting kunnen raken van een kind van wie onbekend was wie de vader was - haar overleden echtgenoot of de nieuwe minnaar? Beiden werden door haar in diskrediet gebracht. In een samenleving waarin zo veel waarde werd gehecht aan successie, aan de voortzetting van het geslacht in mannelijke lijn en aan de daaraan gekoppelde doorgave van het vermogen en de reputatie, was de schande van onzekerheid over het vaderschap onvoorstelbaar groot. De angst voor een dergelijke schande werd bewaarheid in de klucht De ontrouwe weduw van Simon Stol. ‘Grootser zonden En werd ér nimmermeer gevonden’ zei Wobbetje tegen haar zuster, de weduwe Klaartje die zwanger was van Goedaard, maar met Ligthart wilde trouwen.Ga naar eind42 Deze zwangerschap was het gevolg geweest van de wellust, die voor haar als vrouw onverzadigbaar zou zijn. De goede weduwe was in staat de ‘natuurlijke’ lusten, waarvan zij als echtgenote had geproefd, tijdens het weduwschap te bedwingen en werd juist daarom zo bewonderd. De slechte weduwe daarentegen liet zich in haar leven leiden door haar ontembare driften die iedere vrouw volgens contemporaine opvattingen ‘van nature’ bezat. Zij schaadde daarmee niet alleen haar eigen eerbaarheid, maar bovendien de reputatie van haar overleden en daardoor machteloze man. | |
[pagina 81]
| |
De schande - de eventuele onzekerheid over het vaderschap - veroorzaakt door de wellust van de weduwe die een huwelijk vlak na de dood van haar vorige echtgenoot kon veroorzaken, moest ook volgens Cats koste wat het kost voorkomen worden. Men vint'er overal, die, mits een haestig trouwen,
Iet, ik en weet niet wat, een seldsaem mengsel brouwen;
Soo dat men menigmael, niet sonder schande, vint
Een vaderlose dragt, een twijffelachtig kint.Ga naar eind43
De wellustige weduwe werd daarom in de kluchten bespot en gehekeld en door moralisten als afschrikwekkend voorbeeld gebruikt. Zij verleidde, misleidde, misbruikte haar macht met het kapitaal dat zij van haar echtgenoot had geërfd, maar bracht bovenal met haar wellust de successie in gevaar.
|
|