Het fluitketeltje en andere versjes(1992)–Annie M.G. Schmidt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] De kraai in de zilveren kooi Er was eens een kraai, die praten kon. Hij zat in een zilveren kooi. Hij zei: Ziezo en hij zei: Pardon en: Erretesoep en Nachtjapon. Wat praatte die kraai toch mooi, oh! Wat praatte die kraai toch mooi. Hij trok met zijn baas door de ganse stad. Die baas was een man met een baard. De kraai zei: Fiets en hij zei: Dag schat. De mensen riepen: Wat énig is dat. Die kraai is een dubbeltje waard, oi! Die kraai is een dubbeltje waard. Dat hoorde de Graaf van Hoitierelier. Hij was een nieuwsgierig man. [pagina 24] [p. 24] Hij sprak: Parbleu, een keuvelend dier? Ik wens deze kraai ogenblikkelijk hier, ik wil wel eens zien wat hij kan, pah! Ik wil wel eens zien wat hij kan. Daar kwam dus de kraai met kooi en al. Zo zo, zei de graaf, ahá! Wat mij betreft, steek nu maar van wal. Ik ben zo benieuwd, wat ie zeggen zal! Maar de kraai zei geen boe en gaan ba, nee! De kraai zei geen boe en geen ba. Hij keek naar de graaf op z'n dooie gemak. Hij keek er het moois van af. Toen deed hij zijn snavel open en sprak alleen maar de woorden: Kale kak en toen zweeg hij weer als het graf, oh! En toen zweeg hij weer als het graf. Dat was niet zo mooi, dat was niet zo mooi voor de baas, de man met de baard. Hij wachtte maar niet op zijn dubbeltje fooi, hij vluchtte maar gauw met de kraai in z'n kooi en de graaf was totaal van de kaart, ja! De graaf was totaal van de kaart. Vorige Volgende