Het fluitketeltje en andere versjes(1992)–Annie M.G. Schmidt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Naar de tandarts ‘Nu heb ik een verrassing,’ zei de tante van Jan Hein, ‘we gaan gezellig naar de tandarts, is dat even fijn? De tandarts moet dat kleine gaatje in jouw kiesje vullen. Nou? Vind je het niet énig?’ Maar Jan Hein begon te brullen! En tante moest hem bij z'n oren naar de tandarts sleuren. Hij jammerde van boe! en woe!, maar ja, het moest gebeuren. De tandarts zei: ‘Kom jongetje, ik schiet je toch niet dood... je doet net of je drie bent, en je bent toch al zo groot. Er zijn hier toch geen tijgers en geen beren en geen leeuwen!’ Maar och, Jan Hein bleef gillen, krijsen, jammeren en schreeuwen. Eerst schreef de tandarts, keurig net, Jan Hein z'n naam in 't boek, maar toen hij opkeek van dat boek... toen was Jan Heintje zoek. Ze zochten onder het tapijt en achter het bureau, ze keken in de boekenkast en in de radio, en in de la met tangetjes... waar was nou toch die jongen? En tante zei: ‘Misschien is hij wel uit het raam gesprongen!’ Toen hoorden ze ineens: ‘Hatsjie!’ en kijk, daar zat Jan Hein, daar zat hij boven op de kast, heel zielig en heel klein. Nu was er niets meer aan te doen, nu moest hij op de stoel: de boor die ging van zzzzzt en rrrrt. Toen zei de tandarts ‘Spoel. Je bent een grote jongen hoor!’ ‘Jazeker,’ zei Jan Hein, ‘ik ben een grote jongen en 't deed helemaal geen pijn.’ Vorige Volgende