konijnen eten te geven. Wie ben jij, zei ze door de tralies heen.
Archibald zat te snikken in een hoekje. Ik wil eruit, zei hij, ik ben Archibald de dwerg. Annètje peuterde met haar vingertjes aan het slot, maar ze kon het niet openkrijgen.
Toen ging het dwergje Archibald voor de tralies staan en zei: Luister eens, meisje, zeg maar tegen je pa, dat ik jullie allemaal in kikvorsen zal veranderen, als je me hier niet uitlaat.
Ai, wat schrok Annètje toen. Ze holde naar haar vader de graaf en vertelde wat het dwergje gezegd had.
Onzin, zei de graaf, dat durft hij toch niet, stel je voor, de graaf en de gravin in kikvorsen veranderen. Nee, hoor, we laten hem niet los. Annètje ging treurig terug naar het konijnehok.
Lieve Archibald, zei ze, ik zou je dolgraag loslaten, maar het kan niet en mijn vader wil het niet.
Goed, zei Archibald. Hij blies op een heel klein fluitje en daar kwamen opeens honderden dwergjes aan, precies als hij met gele jasjes en groene broekjes. Met z'n allen namen ze het konijnehok met Archibald erin, en droegen het weg.
Annètje ging langzaam naar huis terug en toen ze de kamer van haar vader binnenkwam, zat er een grote dikke groene kikvors, die droevig kwaakte. Ook de gravin zat te kwaken in haar bed en ook de bedienden en ook de kok, iedereen kwaakte en was groen. Allemaal waren ze in kikvorsen veranderd. Toen had niemand meer iets aan het grote slot met al die gouden dingen en ze sprongen dan ook maar kwakend de slotgracht in.
De kleine Annètje bleef helemaal alleen over in het grote slot. Daar zat ze nu en huilde, huilde. Archibald, riep zij, lieve Archibald, kom asjeblieft terug.