hamer en achter hem kwamen jonge stoere mannen met zeisen en bijlen en houwelen en spiesen en sabels en messen en broodzagen. En helemaal achteraan kwam de gemeentesecretaris, want hij was een behoedzaam man.
Ze gingen 's morgens vroeg, omdat de Weerwolf dan nog sliep en ze klauterden tot dicht bij zijn hol. Maar hij wérd wel wakker, die engerd! Er kwam eerst een allerakeligst gebrul uit het hol, toen een héle regen vonken, toen kwam de Weerwolf zelf. Hij stond een poosje stil op zijn eigen drempel en keek met een gruwzame blik naar buiten. En toen de mannen uit het dorp hem daar zo zagen staan, dat afschuwelijke beest met zijn moordmuil, toen werden ze toch zo danig bang! Of ze het hadden afgesproken, draaiden ze ineens allemaal om, met hun spiesen en houwelen en renden holdedebolder de berg af. Daar kwamen ze aan in het dorp, buiten adem en erg geschrokken. Nooit weer naar de Weerwolf, zeiden ze hijgend tegen de vrouwen en kinderen, die stonden te wachten. Het is een duivels dier. Alleen de gemeentesecretaris zei, dat hij wel op zijn eentje verder had gedurfd, maar dat was niet zo.
Nu was er een klein jongetje bij al die wachtende vrouwen en kinderen, en hij heette Dries. En hij dacht bij zich zelf: Moet die lelijke Weerwolf nu weer onze geiten en overgrootmoeders gaan opeten? Weet je wat, ik ga stiekem alleen erop af. En toen niemand keek, sloop hij weg en klom de berg op naar het hol van de Weerwolf. Om een beetje meer moed te krijgen, stak hij een stukje klapkauwgummi in zijn mond en begon te kauwen. Nu was hij een kunstenaar in het kauwen van klapkauwgummi. Hij kon hele lange draden trekken, hij kon een heel gordijn van kauwgom maken en daar mooie bobbels in blazen, en toen hij bij het hol van de Weerwolf kwam, had hij een reuzegroot vlak