Twee Tudors
(1847)–H.J. Schimmel– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
[Inleiding]Het mag een vermetel en misschien ook ijdel pogen genoemd worden, in den tegenwoordigen tijd, de hand aan Melpomenes dolk te slaan.- Melpomene is vernederd; de vorstin is onttroond, niet door eene, van gelijken rang en adel, maar door eene halfnaakte ribaude uit de heffe des volks. Voor eenigen tijd, fluisterde een stem, toen bij weinigen gehoord, ‘de poëzij is niet van onzen tijd’; die stem is allengs luider geworden en thands bij allen vernomen.- De zaak der miskende poezij, is dikwerf verdedigd; men toonde aan, dat zij niet voorbij kan gaan; dat zij eeuwig dezelfde blijft; dat men haar gevoelt en geniet, ook bij de harmoniën en melodiën der muziek, bij de plastische voorstellingen van schilder en beeldhouwer; want dat de poezij de schoonheid is, één met God en de menschheid. Men andwoordde, dat haar wezen, haar geest altoos dezelfde moge blijven, maar dat haar vorm, naar de immer nieuwe behoeften en eischen van den mensch moet worden gemoduleerd. - Men eischte alzoo nieuwe vormen - nieuwe vormen ook in de dramatische poezij. De fransche tragoedie was altoos bij ons inwonende; zelfs onze oorspronkelijke dramatische produkten, waarvan eenige meesterstukken zijn, in het genre - getuigen van de inwerking van den franschen smaak, ze zijn alle nabootsing van denzelfden vorm. Zij bezit, wie zal het ontkennen, schoonheden die elke eeuw heeft gestempeld en voor echt erkend; maar ook gebreken, die veel van hare schoonheden vergeten doen; het immer toepassen van opgedrongene regels - de drie eenheden genoemd - de vervelende situatiën der helden en heldinnen met hunne confidents; het modernizeeren van Grieken en Romeinen, volgends de dichters, wel niet uitsluitend, maar toch het best voor het treurspel geschikt, de lang- | |
[pagina IV]
| |
gerekte dialoog - dikwerf heerlijk wanneer zij wordt weêrgegeven, door het waarachtig talent, maar langgerekt en vervelend wanneer zij verminkt wordt door de middelmatigheid - veeltijds volslagen gebrek aan handeling, zietdaar wat haar ongeschikt doet zijn, voor een gemengd tooneelpubliek der 19e eeuw. Victor Hugo - wiens hoofd de aureool van het genie omgeeft, en toch in zijne dramatische produkten zoo dikwerf de grondwet der kunst, in zijne voorstelling, van hetgeen niet aesthetiesch voor te stellen was, heeft overschreden - Victor Hugo verdeelde het tooneelpubliek in drie klassen, de massa, de vrouwen en de denkers, waarvan de eerste handeling, boeiende situatien, voor welken prijs ook verkregen, de tweeden hartstocht, de derden charakterschildering eischen; en de dichter, die een vorm wist te scheppen, waarin aller wenschen wierden bevredigd, zou onbepaald heerschen overzijnen tijd; ik geloof met hem dat tot verzinnelijking dezer ideën de oude vorm ongeschikt is; en ik wilde met hem het drama, niet ons tooneelspel, dat zich bij voorkeur ophoudt in den burgerlijken dus meest prozaischen kring des menschelijken levens, maar het drama, dat de poezij doet huwen aan de historie; of liever den historischen roman van Walter Scott in een dramatiesch kleed. Uit dit oogpunt wenschte ik deze proeve te zien beoordeeld. Thands nog eenige woorden over de opvatting der charakters en de uitwerking van het plan. Elizabeth en Maria staan elkander tegenover; ik poogde ze zóó te schetsen, dat men beider afkomst duidelijk zou bespeuren; beider grondcharakter was één; doch bij Maria was ondeugd geworden, wat in den kiem eene deugd was geweest: bij Elizabeth was nog deugd, wat eenmaal ondeugd zou kunnen worden, wat zich later, toen de hand der Geschiedenis op Leicester, Essex en het bloed van Maria Stuart wees, tot ondeugd ontwikkeld heeft. Hume is ten opzichte van Maria streng, en, zoo ik geloof, partijdig; hij ziet in haar, slechts de felle vervolgster zijner Geloofsgenooten, | |
[pagina V]
| |
die duizenden ter dood doemde, wijl de wijze hunner Godsvereering van de hare verschilde; echter was die vervolgzucht bij haar, zoo niet gegrond, dan toch eenigzins verschoonbaar. Maria, dochter van Hendrik Tudor en Katharina van Arragon, bezat de de geestkracht, maar ook de willekeur en strengheid van haren vader, de bigoterie harer moeder; opgevoed in de ballingschap, die zij met hare moeder deelde, werd het jeugdig hart vervuld met haat jegens eene partij, die zij als geloovige dochter der moederkerk reeds schuwen, die zij als oorzaak van het ongeluk, van de vernedering harer moeder vloeken moest; Elizabeth, de dochter van Anna Bolein en Hendrik Tudor, erfde mede de willekeur en strengheid, in hoogere mate de geestkracht haars vaders, en wat Maria miste, het schitterend vernuft, de klaarheid van geest harer moeder; als kind gekroond, als kind verstoten, bewerkte het ongeluk - hetgeen het altijd voor den sterke van geest moet zijn - hare ontwikkeling. Elizabeth verhief zich boven hare vernedering, Maria bezweek er onder. Gene lotverwisselingen gewoon, bracht bij hare verheffing voorzichtigheid mede op den troon, deze, door den druk afgestreden, haat en gloeiende wraakzucht; gene wou een verleden doen vergeten, deze had er een te wreken. In dit drama is Elizabeth de verdrukte; bij elke gelegenheid werd zij door hare zuster vernederd, die haar aanmerkte als een bastaart haars vaders. Zij had zich reeds eenmaal met Edward Courtenay, Graaf van Devonshire verbonden, om Maria te onttroonen, doch was ontdekt, en op de voorbede van Filips, die zich bij het volk bemind wilde maken, bevrijd; thands nu Maria, Elizabeth onterven en Filips den troon verzekeren wil, grijpt zij uit noodweer naar het zwaard. Maria, het kind der dweepzucht en onverdraagzaamheid, hare zuster eerst tot wanhoop aanhitsende, later haar verdoemende, zou te hatelijk zijn, wanneer zij niet blijken gaf te kunnen liefhebben. Haar gemaal, de beruchte Filips van Oostenrijk, behandelt haar koel; hij gevoelt niets voor haar; zij bemint hem; wat zij in onze | |
[pagina VI]
| |
schatting aan de zijde van Elizabeth verliest, moet zij herwinnen aan de zijde haars gemaals; zij is bloeddorstig, wreed tegenover haar volk, geene stem eerbiedigende, en toch.... zij kent de vriendschap; een man van het volk hief zij op en maakte hem groot... wat zij aan Engeland misdoet, vergoedt zij aan Kingston. Die Kingston heet een goeverneur des Towers zijn vader; deze stelde hem Maria voor.... de stem der natuur spreekt; zij neemt hem aan en doet hem tot de hoogste waardigheden opklimmen. Hij kan echter niet dankbaar zijn; hij moet de vervolgster, de beulinne vloeken; maar iets in zijnen boezem bestrijdt zijn' haat; hij kan niet haten, veel min liefhebben, nog minder onverschiliig zijn; toen zag hij Elizabeth; zijne idealen van geluk zou zij verwezendlijken; hij greep naar het zwaard; moest hij Maria de Koningin, achting weigeren, hij zou misschien Maria de gevallene vrouw meer kunnen geven; de aanslag mislukt. Elizabeth wordt ter dood veroordeeld; hij redt haar met opoffering van zijn leven; en in den laatsten aardschen slaap, wordt hem de toekomst onthuld; Elizabeth brengt verlossing, vrede, vrijheid aan zijn vaderland. Filips van Oostenrijk hier voorgesteld, als Infant, moest zóó geschilderd zijn, dat men Filips den 2den, wiens naam in het hart van elken Nederlander met bloedige letters geschreven staat, herkennen kon. Het Spaansche despotisme, zoo als het zich reeds voordeed onder Karel V, vond in hem een' waardigen verdediger. Het parlement, hoe afhankelijk ook van het hof, dorst het wagen elke voordracht van Maria om hem ten troon te heffen af te slaan; en moest Engeland worden, wat hij wenschte - een wingewest van de Spaansche monarchij - dan moest gedood worden, wat aan den voet des troons zich bewoog; dan moesten de edelen bukken en gehoorzamen, het volk lijden en zwijgen; dan moest het rondom den troon stil zijn, stil als in Spanje, stil als in het graf. Lord Gray is als de engel der wrake... zijn vlammend zwaard treft Maria: Vader, broeder, zuster ontnam zij hem... hij, de vergelding is volkomen, hij neemt haar een zoon. | |
[pagina VII]
| |
Lord Gardiner was onder den Kardinaal Wolsey den diplomatischen loopbaan ingetreden; hij had zich beijverd bij den Paus de echtscheiding van Hendrik en Katharina, Mariaas moeder, aan te vragen; later had hij zich aan de zijde des Konings geschaard en de onfeilbaarheid des Pausen geloochend; uit eerzucht had hij in zijne jeugd Hendriks plannen ondersteundGa naar voetnoot(*), maar was den ultrareformatoren Cranmer en Cromwell, altoos vijandig geweest; en onder de regeering van Eduard VI trotseerde hij de zwaarste vervolgingen. - Humes oordeel vind ik daarom weinig gemotiveerd als hij zegt: ‘Gardiner had always made his religion subservient to his schemes of safety or advancement.’ Maria had hem al het gebeurde vergeven; hoeveel beiden ook verschilden in aanleg, zij hadden ééne hoofdneiging gemeen - strengheid. Door Gardiner werd Maria wat zij geworden is... de beulinne der natie, de vloek van haar volk; eene krachtvolle hand kan men hem niet ontzeggen, wat England toen nog was, was het door hem. Ik achtte mij verplicht, voor mijne lezers rekenschap af te leggen van mijne beschouwing dezer stoffe; en zal men de poging des jongelings vermetel achten, ik zal, ik kan mij niet verontschuldigen; veel gebrekkigs kleeft dit werk aan; het zal mij goed zijn door bevoegden geoordeeld, ja veroordeeld te worden; die de waarheid kan en wil hooren is voor volmaking vatbaar; en heeft menigeen opgemerkt dat mijne fantaizie, soms slechts reproduktief gewerkt heeft - het meest zoo ik geloof in het tooneel tusschen Maria en Elizabeth in het tweede bedrijf - niemant voorzeker zal het wraken; de navolging van groote meesters geeft soms dáár eene schoonheid te genieten, waar de originaliteit der middelmatigheid, iets wanstaltigs geleverd had. Amsterdam, 16 April 1847. |
|