absolute monarchie, in de laatste jaren evenwel getemperd door den overwegenden invloed eener aristokratie, die, meesteresse op hare goederen, een eigen rechtspleging en hare onderzaten als lijfeigenen bezat. Struensee begon den invloed dier aristokratie te vernietigen door de opheffing van den Staatsraad, en maakte zich Kabinetsminister met een schier onbegrensde macht. Hij dekreteerde: afschaffing van het lijfeigenschap, opheffing van de rechtspleging der landheeren, geheele drukpersvrijheid, vernietiging van alle monopoliën, die enkelen bevoorrechtten op kosten van allen. Hij schiep orde in de verwarde financiën, bracht eerlijkheid en zuinigheid in het beheer, uit hetwelk hij de lakeien verwijderde, die de aristokratie als hare kreaturen daarin had gebracht. Maar de grootsche hervormingen, die nog tot heden Denemarken ten zegen zijn, werden met zulk een koortsachtige haast en zulk een geringschatting van den volksaard ingevoerd, dat ze den onderdaan als de ergste tyranny toeschenen, en daarvan maakten de overwonnenen gebruik om zich op den hervormer en strengen heerscher te wreken.
Struensee vervulde heel Europa in het laatst der vorige eeuw met bewondering. Hoe groot zijne gebreken ook mogen geweest zijn, de nakomelingschap bevestigt het oordeel van den tijdgenoot en voegt bij de hulde, die het genie toekomt, de vereering, die het slachtoffer van bekrompenheid en intrigue in hooge mate verdient.
Veel raadselachtigs blijft er schuilen in Struensees geschiedenis, vooral wat diens laatste levensjaren betreft. De archiven, die de papieren bevatten, welke op deze periode betrekking hebben, zijn deels vernietigd, deels verstrooid door Struensees opvolgers. Toch is er reeds veel aan het licht gebracht wat in het laatst der vorige eeuw nog in het duister school. De ‘Memoires de Falckenskiöld’ (Parijs 1826) en ‘Die Verschwörung gegen die Köningin Carolina Mathilde und die Grafen Struensee und Brand’ van G.F. von Jenssen-Tusch, (Leipzig 1864) zijn tot dus verre de beste bronnen.