de Provinciale Bibliotheekcentrale te Roermond en met name ook in het werk, dat thans voor ons ligt.
Deze geschiedenis van het toneel in de twee laatste eeuwen getuigt niet alleen van een brede belezenheid en een veelomvattende kennis van de materie, doch ook van een groot, persoonlijk engagement. Hierbij gaat zijn voorliefde in de eerste plaats uit naar het volkstoneel, dat hij ziet als een waardevol bestanddeel - bovendien een stimulans - van de Limburgse volkscultuur in het algemeen. Hoewel hij een open oog heeft voor het beroepstoneel en de moderne gedachtenwereld, blijken traditionele waarden een bijzondere plaats in zijn aandacht en engagement in te nemen, al staat hij hier zeker niet kritiekloos tegenover. De lijnen, die hij in de geschiedenis van het volkstoneel aangeeft, bieden tevens een perspectief voor het behoud van deze uiting van volkscultuur in de toekomst.
De schrijver was aangewezen op vaak onvolledige archieven van toneelen operettegezelschappen, op ‘klein drukwerk’, zoals reglementen, programma's en affiches en in het bijzonder op de regionale kranten uit de 19e en 20e eeuw, waarvan niet slechts de berichten en recensies doch ook de ingezonden stukken en advertenties gegevens opleverden. Het gebruik van dit zeer verspreide en niet zelden moeilijk te bereiken materiaal geeft de geschiedenis van toneel en theater van Harry Schillings eerder een narratief dan een kritisch-analyserend karakter. Het werk wordt dan ook gekenmerkt door een grote rijkdom aan feitenmateriaal: de lotgevallen van de verschillende, soms kortstondige gezelschappen met hun repertoire en opvoeringen, waarbij herhaaldelijk wordt ingespeeld op maatschappelijke situaties, de publieke opinie en de houding van de geestelijkheid en de overheid tegenover de toneelkunst en haar beoefening. Dit resultaat is mede te danken aan het engagement van de schrijver en zijn relaties met alles wat in de afgelopen periode op gebied van het toneel in Limburg is aangegaan. Nu deze periode zich in meerdere opzichten als een breuk met het verleden aftekent, lijkt het meer dan aannemelijk, dat het werk nog juist ‘op tijd’ is voltooid en in een verdere toekomst niet meer, althans niet met deze rijkdom aan gegevens en sfeerwerking, te verwachten zou zijn.
Zonder twijfel blijven wensen bestaan. De auteur plaatst weliswaar zijn materie in het kader van de ontwikkeling die de behandelde peiode kenmerkt: van plaatselijke, geïsoleerde gemeenschap tot nivellerende verstedelijking, van sociale gebondenheid en controle tot openheid en vrijheid van het individu, doch een systematische beschrijving van de invloed op het toneel van de diverse politieke en sociale stromingen vóór en na de oorlog ontbreekt. Evenmin is de houding van de overheid tegenover deze het gedrag en de publieke opinie beïnvloedende activiteit nader uitgewerkt. De vraag of een werk van een dergelijke dimensie nog wel in over-