zich verbeeldt, dat hij met het besluit van dien kerkeraad een stukje terrein tegenover die ‘synode’ heeft gewonnen, dan zal hij zich ongetwijfeld vergissen, en later ontdekken, dat hij behoort tot de velen, die door de propaganda en de stuurmanskunst der synodale leiders in slaap zijn gewiegd, om pas te ontwaken, als het voor een goede reformatie te laat is, en de ‘kansen’ ervoor verspeeld zijn. Zulke menschen zijn er thans bij duizenden; elke week van wachten laat hun aantal groeien; en zij verhinderen, onbewust, grootendeels als zelf misleiden, den voortgang van het gezegende werk der vrijmaking der kerken van menschenbanden, die God niet oplegt, doch vervloekt (1 Cor. 4:6, 7).
Welnu, dat ik goed zag, bewees het Mededeelingenblad bovengenoemd en de tekst van de tot de ‘Raden’ gerichte Zwolsche missive. Dáár staat voor een goed verstaander duidelijk, dat de Zwolsche kerkeraad er niet aan denkt, een binding in plaats van de synodale binding te stellen. Deed hij dat, dan zou hij zich aanstonds plaatsen op de baan, waar de synodale kogels fluiten. Maar liever laat de kerkeraad, voorzoover hij geleid wordt door genoemde predikanten, die kogels zitten in het lichaam van anderen, die den Heere dienden tegenover een van Zijn wil afwijkende synode, en deswege door haar ambtelijk zijn uitgestooten. Zou ds. Thijs, schrijver van bekende Heraut-artikelen over het Verbond, door mij bestreden in ‘De Reformatie’, niet meer synodaal denken? Zou ds. Munnik veranderd zijn in zijn beoordeeling van de uitbanning van bepaalde professoren? Zou ds. Kuiper in eens gezwenkt zijn, en niet meer instemmen met de ook door hem onderteekende bewering, de leugenachtige, dat prof. Schilder door de ‘synode’ wel moest afgezet worden ten gevolge van zijn ‘optreden’ in het kerkelijk samenleven, een optreden, dat streed voor rechtsbeginselen, waarnaar ds. Kuiper nog nooit een hand uitstak? Zou ds. Kuiper nu ineens niet meer met ds. J. Dijk leeren, dat de doop is: ‘verzegeling van geschonken genade’, hetgeen hij nog pas als zijn leer bekend maakte, en hetgeen in het verband van het betoog vierkant in strijd is met stelling IV van de bekende vijf stellingen, die vanwege de leiders der ‘A-groep’ verschenen zijn vóór 1905? Ds. Kuiper heeft dit geleerd door instemming met de brochure van ds. J. Dijk. Zou hij, die nog pas mede heeft gezegd, dat ‘heel de uitspraak van 1905 ook na 1942 leer der kerk is’, nu ineens veranderd zijn, en
niet meer binden aan elk onderdeel dier leer? Het is wel ongeloofelijk lichtvaardig van ds. Kuiper geweest, heel ‘1905’ leer der kerk te noemen, want in 1905 staan minstens vier uitspraken, die reeds lang vóór 1942 gedeeltelijk openlijk bestreden, gedeeltelijk ook door ieder verstandig mensch critisch bekeken en disputabel geacht zijn, b.v. inzake de beteekenis van Rom. 4:25, of art. 20 der belijdenis, en zoo meer. Maar toch, - zijn handteekening stond onder het ‘pleidooi’ ‘voor den arbeid der Generale Synode’, bovenbedoeld. En het is dus voor geen verstandig mensch aan te nemen, dat hij, nog wel in connectie met bedoelde andere Zwolsche predikanten, die trouwens dicht bij Kampen wonen, ook al roepen zij maar geen classis samen volgens hun in de Kerkenordening gestelden plicht, nu ineens een besluit zou steunen, dat niet meer voor de synode zou zijn. Wie dat gedacht heeft, is eenvoudig misleid.
Welnu, dit blijkt ook. Want nu de tekst van het kerkeraadsbesluit voor ons ligt, blijkt, dat de kerkeraad de door hem aanvaarde formule beschouwt als gelijkwaardig met ‘de’ uitspraak der ‘synode’. Dat is niet maar zoo terloops gezegd of gesuggereerd door iemand tijdens de bespreking, doch, blijkens den kerkeraadsbrief aan de kerkeraden in de classis, uitgesproken door ‘de vergadering’.
Wie dan ook door deze formule zich laat meesleuren in de poging, om de geschorsten en afgezetten te isoleeren, en om de vrijgemaakte kerken alleen te laten offeren voor de zaak des Heeren, die moge, eer het te laat is, van dezen weg terugkeeren en bovenbedoeld kerkeraadsbesluit te rechter tijd onderkennen in zijn gevaarlijk karakter, zijn camoufleerende tendenz, zijn in werkelijkheid scheurend, verderscheurend effect. Want wel staat er boven, dat de kerkeraad de uitspraak deed ‘ter bewaring van de eenheid’, doch in werkelijkheid beschermt hij daarmee de door de synode getrokken scheur, tracht hij, voorzoover hij althans begrijpt, wat dit besluit beteekent, die professoren, en predikanten, en candidaten, en andere kerkleden of ambtsdragers, die gestreden hebben voor de waarheid, gelijk ook de bezwaarden haar zien, en voor het kerkrecht, dat naar de Schrift en naar de K.O., en niet naar het synodaal geknoei is, nog verder alleen te laten staan, en dus - hen te verraden. Bewaring van de eenheid beteekent, nu men hier blijft bij zijn pleidooi voor de synode, in dézen mond niets anders dan: laat in Zwolle wat bijeen is, en contribueert aan de V.U., en zoo voort, toch bijeen blijven, en laat men niet langer praten over die kwesties. Het beteekent: laat men wat in Kampen geschied is, waar een synodelid de Kerkenorde en zijn plaats in de kerk en in de kerken vergat, om een dienaar des Woords toe te roepen dat hij niet mocht preeken, toch vooral niet in Zwolle zien gebeuren. Zwijgt over de zaak, al heet ge profeten. Bukt voor het onrecht, al zijt ge in de kerk. Laat u rustig heen en weer werpen, vandaag door een pleidooi vóór ‘den kerkelijken weg’, morgen voor een kerkrecht, en een synodale propaganda, tot op den kansel toe, die den kerdelijken weg heelemaal opbreekt door te verklaren dat