Verzamelde werken 1942-1944
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
InleidingDit deel van de Verzamelde werken van K. Schilder omvat de periode van januari 1942 tot augustus 1944. De dogmatische en kerkrechtelijke geschillen tussen Schilder en de generale synoden van de Gereformeerde Kerken in Nederland komen aan de orde, alsmede de kerkelijke strijd welke uitliep op de Vrijmaking in 1944. De hier geboden ‘Inleiding’ geeft een algemene toelichting bij het materiaal dat in dit deel verzameld werd.
Het kerkelijke begin van de conflicten in de jaren 1942-1944, die een lange voorgeschiedenis hadden, lag in de besluiten van de Generale Synode van Amsterdam 1936 om deputaten te benoemen, die aan de volgende synode rapport en advies moesten uitbrengen aangaande zaken waarover ‘meningsverschillen’ bestonden. Het waren: de algemene genade, het genadeverbond, de onsterfelijkheid van de ziel, de pluriformiteit van de kerk, de vereniging van de beide naturen van Christus en het zelfonderzoek. Als deputaten werden aangewezen ds. J.L. Schouten, prof. dr. G.Ch. Aalders, ds. G. Diemer, prof. dr. S. Greijdanus, prof. dr. V. Hepp, prof. dr. K. Schilder, dr. J. Thijs en prof. dr. D.H.Th. Vollenhoven.Ga naar voetnoot1. Korte tijd na de aanvang van de synodevergadering publiceerde Hepp het eerste deel van zijn brochurereeks Dreigende deformatie, waarin hij theologische en confessionele beschuldigingen uitte zonder naam en bewijsplaats aan te wijzen en sprak over ‘afwijking van de belijdenis’. Een jaar later begon dezelfde hoogleraar met de uitgave van het blad Credo. Zowel in de vier brochures als in het blad viel Hepp ook Schilder, medelid van dezelfde synodale commissie, aan in betrekking tot kwesties, waarover de commissie van synodewege nog onderzoek had te doen.
Op 4 november 1938 berichtte Schilder aan ds. J.L. Schouten, de voorzitter van de commissie inzake de ‘meningsverschillen’, dat hij zich, gezien de houding van Hepp, genoodzaakt zag zich aan de arbeid van de commissie te onttrekken. Al eerder, tijdens de in voortgezette vergadering bijeengekomen Synode te Amsterdam op 5 en 6 april 1938, had Greijdanus zich als lid van de commissie teruggetrokken. Hij voerde als reden aan de door Hepp begonnen brochurereeks, waarin deze mededeputaten openlijk beschuldigde van afwijking van de belijdenis, hoewel hij hen niet bij name noemde. De commissie echter weigerde zich bezig te houden met de openbare beschuldigingen van Hepp tegen zijn medecommissieleden. Toen de commissie besloot, dat Schilder de convocaties en de te behandelen stukken niet meer zou ontvangen en geen van de commissieleden met hem over het werk van de commissie mocht spreken, onttrok ook Vollenhoven zich aan deze arbeid. Schilder en Vollenhoven | |
[pagina 16]
| |
schreven daarop gezamenlijk hun rapport over de zaak van de ‘meningsverschillen’ en dienden het in bij de Generale Synode van Sneek 1939.
Tijdens haar zittingen in 1939 handelde de synode niet over de zgn. ‘leergeschillen’, maar tijdens haar voortgezette vergaderingen in 1940 te Utrecht werd op 7 augustus besloten de behandeling van de ‘leergeschillen’ op 24 september aan te vangen. Inmiddels had op 10 mei de inval van het Duitse leger in Nederland plaatsgevonden, gevolgd door de capitulatie van het Nederlandse leger op 13 mei. Op 7 juni verscheen het eerste nummer van De Reformatie na de oorlog, waarin Schilder schreef over de Duitse bezetting. Gedurende twee maanden ging hij in elk nummer van dit blad breed in op de rechten en plichten van de bezettende macht, die volgens zijn overtuiging niet in de plaats van de wettige overheid was gekomen. Het laatste nummer van De Reformatie gedurende de Duitse bezetting verscheen op 16 augustus; het blad werd zonder tijdslimiet verboden. Op 22 augustus werd Schilder vanwege zijn artikelen gearresteerd en in het Huis van Bewaring te Arnhem gevangen gezet. Hij werd daar drie en een halve maand cellulair opgesloten. Bij zijn vrijlating op 6 december werd hem gezegd - zonder dat enige belofte van zijn kant werd gevraagd of gegeven - dat elke publicistische of journalistieke activiteit hem verboden was op straffe van wegvoering naar een concentratiekamp.
Op 7 augustus 1940 nam de synode het besluit om tot de behandeling van de leergeschillen op 24 september van dat jaar te Utrecht samen te komen. Deze vergadering vond echter geen doorgang. De synode kwam eerst weer bijeen op 3 maart 1941 te Utrecht, waar de preses, ds. F.C. Meyster, in zijn openingswoord uitleg gaf van het feit waarom de vergadering van 24 september 1940 was uitgesteld. Dit was gebeurd wegens ‘de gedwongen afwezigheid’ - de gevangenschap - van Schilder, waardoor deze niet meer in de gelegenheid was geweest ‘ten einde toe deel te nemen aan den voorbereidenden schriftelijken arbeid der commissie, die juist nog een stuk van zijn hand verwachtte’. Het moderamen hield zich overtuigd, dat onder deze omstandigheden niemand er prijs op zou stellen ‘den voorlopig vastgestelden datum a tors et a travers te handhaven’Ga naar voetnoot2. Maar op 7 maart 1941 nam de synode een voorstel van prof. dr. G.C. Berkouwer aan, om het agendapunt over de behandeling van de leergeschillen met het oog op de eenheid binnen de kerk in behandeling te nemen, zodra de tijdsomstandigheden het mogelijk zouden maken. Schilder tekende daar op 26 maart protest tegen aan en wenste, dat de synode niet ter behandeling van de ‘leergeschillen’ zou worden samengeroepen, zolang een lid van de door de synode benoemde commissie verhinderd was iets te laten drukken. De synode besloot echter om de bepaling van de datum van samenkomst ter behandeling van de ‘leergeschillen’ aan het moderamen over te laten. Op 17 december aanvaardde de synode - weer in Sneek vergaderend - het voorstel van dr. W.A. van Es om de behandeling van de ‘leergeschillen’ in mei 1942 aan te vangen, indien zich geen onoverkomelijke moeilijkheden zouden voordoen. Schilder liet in de Acta aantekenen, dat hij zich aan de gevallen beslissing niet kon | |
[pagina 17]
| |
conformeren. Vanaf de volgende dag was hij niet meer aanwezig en hij zou niet meer ter synode verschijnen.
Op 26 mei 1942 vond de heropening plaats van de niet langer te Sneek maar te Utrecht vergaderende generale synode. Van Schilder was een schrijven binnengekomen, dat hij zich als preadviseur zou onthouden van medewerking aan de afwerking van het door de synode afgekondigde program. Tevens meldde hij, dat hij de vergaderingen van de synode niet meer zou bijwonen, tenzij de besluiten over de behandeling van de ‘leergeschillen’ buiten werking zouden worden gesteld. Ter vergadering verklaarde Greijdanus, dat hij om der consciëntie wil niet meer deel kon nemen aan de behandeling van de ‘leergeschillen’ en dat hij om die reden de synode verliet. Een dag later, op 27 mei, besloot de synode op voorstel van prof. dr. J. Ridderbos en dr. W.A. van Es met 27 stemmen voor en 23 tegen de ‘leergeschillen’ direct in behandeling te nemen. Op voorstel van prof. Berkouwer deed de synode een beroep op de hoogleraren Greijdanus en Schilder om alsnog ter synode te komen. Beiden bleven echter bij hun weigering. Ook een bezoek aan hen van een synodale deputatie, bestaande uit ds. P.J. de Bruin, ds. N. Duursema en ouderling A. Scholtens, kon daarin geen verandering brengen.
De synode besloot op 29 mei, met één stem tegen, dat, aangezien artikel 50 van de kerkorde het niet verbood, de eerstvolgende nieuwe synode in 1943 zou samenkomen en dat de synode, die thans gehouden werd, na de behandeling van de ‘leergeschillen’ met het oog op dringende zaken provisorisch gesloten zou worden. Op 8 juni vond de vaststelling en publicatie plaats van de leeruitspraken van de synode over de algemene genade, het genadeverbond, het zelfonderzoek, de onsterfelijkheid van de ziel en de beide naturen van Christus. De uitspraken over het genadeverbond en het zelfonderzoek waren verreweg de belangrijkste. Aangaande het genadeverbond sloten de leeruitspraken zich aan bij de formuleringen van de Generale Synode van Utrecht 1905, waar werd uitgesproken dat ‘het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; al heeft de synode daaraan ook terecht toegevoegd, dat dit geenszins wil zeggen, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn’. Maar na de publicatie van deze leeruitspraken verscheen er begin oktober 1942 in opdracht van de synode een Toelichting op naam van prof. dr. G.Ch. Aalders, prof. dr. G.C. Berkouwer, ds. S.J. Popma - deze was er niet in gekend - en prof. dr. J. Ridderbos. Terwijl de leeruitspraken geen meningen hadden veroordeeld, had de Toelichting het doel de theologische overtuigingen van inzonderheid A. Kuyper veilig te stellen, en dit tegenover kritiek die steeds in de kerken mogelijk was geweest. In dit stuk, door Ridderbos geschreven, werd de Kuyperiaanse verbondsopvatting, die in 1905 voorzichtig was teruggewezen, als de enig toelaatbare gereformeerde leer vastgesteld. De in de Toelichting vastgelegde opvatting hield in, dat alleen de uitverkorenen echt en volledig deel hebben aan de verbondsbelofte en dat daarom de doop moest worden gezien als een verzegeling van de reeds in het kind gewerkte | |
[pagina 18]
| |
wedergeboorte. De niet-uitverkoren kinderen ontvingen in de doop slechts een verzegeling van een algemeen heilsaanbod. Op 10 juni werd een deputaatschap ingesteld om een rapport in te dienen over het leerstuk van de pluriformiteit van de kerk; hierover was nog geen leeruitspraak gedaan. De commissie bestond uit prof. dr. G.C. Berkouwer, prof. dr. F.W. Grosheide, dr. D.J. de Groot, prof. dr. G.M. den Hartogh, prof. dr. D. Nauta, prof. dr. J. Ridderbos en ds. C. Veenhof. In verband met de behandeling van de voorgeschiedenis van de ‘meningsverschillen’ werden de hoogleraren Schilder en Greijdanus wederom ter synode uitgenodigd; hun antwoord op deze uitnodiging bleef negatief.
Op 13 juli 1942 mislukte een poging van de Duitsers om Schilder opnieuw te arresteren. Hij vluchtte uit Kampen weg en dook tot midden augustus 1944 onder, eerst in de nabijheid van Sliedrecht en later in Leiden. Uit zijn onderduikadres voerde hij een brede correspondentie, zowel met geestverwanten als met kerkelijke vergaderingen.
Op de heropende synode te Utrecht, 1 september 1942, werd mededeling gedaan van het binnenkomen van een tweetal brieven van Schilder, waarin hij met beroep op het in de kerken geldende kerkrecht de wettigheid van deze voortgezette generale synode betwistte. De synode had zijns inziens haar bevoegdheden overschreden door zelfprolongatie en door het in behandeling nemen van zaken, die niet op haar agendum waren gezet door de kerken. Van prof. dr. S. Greijdanus werd een schrijven van gelijke strekking ontvangen. De synode keurde de klachten van Schilder en Greijdanus ten scherpste af en eiste van hen dat zij zich aan de besluiten van de synode zouden conformeren. Inmiddels had ook de Toelichting bij de leeruitspraken de synodetafel bereikt. Deze Toelichting werd op de zitting van 6 oktober besproken en vervolgens gepubliceerd. Daarmee was de Toelichting een gezaghebbend stuk geworden; zij gaf de richtinggevende interpretatie van de leeruitspraken. Tevens nam de synode op 7 oktober met algemene stemmen het advies van prof. dr. J. Ridderbos over, dat het nodig werd geacht dat de classicale vergaderingen bij kerkelijke examina zich ervan zouden vergewissen, dat de theologische kandidaten instemden met de leeruitspraken van Sneek-Utrecht 1942. Ook ambtsdragers werden geacht met deze leeruitspraken in te stemmen. Deden zij dit niet, dan waren zij verplicht hun bezwaren in de kerkelijke weg kenbaar te maken. Hiermee werd aan de leeruitspraken een grote betekenis toegekend. Wat in juni 1942 een compromis leek, werd in oktober 1942 confessioneel bindend verklaard.
In oktober 1942 zond Schilder een bezwaarschrift over de wettigheid van de synode aan de kerkenraad te Kampen. Deze brief van Schilder werd gestencild en rondgestuurd, veelal voorzien van een oproep om in eigen kerk actie te ondernemen. In zijn schrijven betoogde Schilder met veel citaten van F.L. Rutgers, Joh. Jansen en H. Bouwman, dat de continuering van de synode in strijd was met het geformeerde kerkrecht. Op 27 januari 1943 besloot de synode op voorstel van prof. dr. J. Ridderbos schriftelijk te zullen handelen met Schilder, omdat zijn schrijven aan de | |
[pagina 19]
| |
kerkenraad te Kampen in strijd werd geacht met de eisen van het kerkverband en daarom door hem teruggenomen behoorde te worden. Nadat het voorstel-Ridderbos was aangenomen, schreef de synode aan Schilder, dat zij zich ervan wilde vergewissen of de beslissingen van de synode door hem de facto zouden worden erkend. Op 6 maart zette Schilder in een brief zijn bezwaren uiteen tegen de eisen die hem waren gesteld. Tegen de eisen zei hij nee, want de synode had zijns inziens al naar huis moeten gaan. Maar tot het geven van een nadere verklaring inzake zijn brief aan de Kamper kerkenraad was hij bereid. De synode bleef echter bij haar eis. Op 30 april verzocht zij Schilder nogmaals voldoening te geven inzake de erkenning van de synode en haar besluiten, alsmede terugtrekking van het schrijven aan de kerkenraad te Kampen.
Op 22 juni 1943 werd prof. dr. G.C. Berkouwer gekozen tot voorzitter van de nieuwe synode van Utrecht. Deze synode verklaarde direct aan het begin van haar vergaderingen de synode van Sneek-Utrecht en haar besluiten wettig, tegen een groot aantal bezwaarschriften in. Tegen de leeruitspraken, de Toelichting en de kandidatenbinding was een aantal bezwaarschriften binnengekomen. Ze waren afkomstig van prof. dr. S. Greijdanus, ds. D. van Dijk, ds. H. Meulink, D.H. Roorda, dr. S.O. Los, ds. J.H. Rietberg, dr. R. Schippers, dr. M.B. van 't Veer en ds. F. de Vries. Enkele dagen voor de september-zittingen van de synode, waarop de zaak van de leergeschillen verder behandeld zou worden, verscheen het Praeadvies van commissie I, door Ridderbos geschreven met medewerking van dr. A.D.R. Polman. Dit Praeadvies behandelde alle ingediende bezwaren en verklaarde deze ongegrond. Op 8 en 9 september 1943 besprak de synode uitvoerig het Praeadvies en aanvaardde het stuk naast de Toelichting als officiële uiteenzetting van de geldende verbondsleer. Daarin werden de Kuyperiaanse opvattingen over doop, verbond, wedergeboorte en zelfonderzoek als de enig toelaatbare gereformeerde leer bevestigd. De kandidatenbinding werd opnieuw bekrachtigd. In een brief aan de kerken werd met nadruk gesteld dat niets geleerd mocht worden dat niet met de betreffende leeruitspraken ten volle in overeenstemming is. Zo handhaafde de synode op 10 september 1943 de binding van 7 oktober 1942 aan de leeruitspraken van 8 juni 1942.
Op 13 december 1943 ontving de synode een schrijven van Schilder tegen de binding aan de besluiten van 1942. Daarin schreef hij dat, indien de ondertekeningseis gehandhaafd bleef, de teerling geworpen was. Deze waarschuwing van Schilder tegen het vasthouden aan de kandidatenbinding en tegen de leeruitspraken werd echter verworpen. Op 14 januari 1944 richtte Schilder zich in een ‘Geleide-brief bij het Praeadvies van 13 december 1943’ aan alle kerkenraden van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Naar zijn oordeel kwam de enigheid van de leer in gevaar en waren de leeruitspraken onjuist en innerlijk tegenstrijdig. Hij vond het nu de taak van de kerkenraden - omdat de synode alle bezwaren had afgewezen - te oordelen of haar beslissingen juist waren. De synode achtte de brief van Schilder aan de kerkenraden een daad van ‘muiterij in de kerken’ en een aantasting van de autoriteit der meerdere vergaderingen. En hoewel er diverse adressen aan de synode werden gericht met | |
[pagina 20]
| |
het verzoek geen maatregelen tegen Schilder te nemen, nam de synode toch een rapport van prof. dr. D. Nauta aan, waarin de conclusie vervat was, dat Schilder zich had schuldig gemaakt aan scheurmaking. De voornaamste gronden daartoe waren: Schilder bestreed de gehandhaafde leeruitspraken, hij wekte de kerken op de binding eraan niet te aanvaarden en hij riep op zich niet te houden aan de kandidatenbinding bij hun classicale examina. Tot 9 maart kreeg Schilder de gelegenheid zich aan alle synodebesluiten en leeruitspraken te onderwerpen.
In een antwoordbrief van 9 maart verzocht Schilder de synode niet op deze weg voort te gaan en hem gelegenheid te geven voor verweer. In een gesloten enveloppe gaf hij de synode zijn antwoord op de vijf categorische vragen die hem waren gesteld. Deze vragen luidden: ‘1e Of gij hartelijk leedwezen uitspreekt over de door u aangenomen houding tegenover de synode? 2e Of gij u conformeert aan de besluiten van de synode van Sneek-Utrecht in haar voortgezette zittingen sedert september 1942 genomen? 3e Of gij erkent, dat uw adviezen, aan de kerk van Kampen in uw schrijven van october 1942 gegeven, hadden moeten zijn nagelaten? 4e Of gij belooft, niets te zullen leeren, wat met de leeruitspraken van de synode Sneek-Utrecht niet ten volle in overeenstemming is? 5e Of gij belooft, dat gij op generlei wijze tegen die leeruitpraken in de kerken actie zult voeren?’ Schilders antwoord op deze vragen was ontkennend. Hij motiveerde elk neen met een uitvoerige toelichting.
Op 16 maart volgde een samenspreking van Schilder met de synodeafgevaardigden dr. A.D.R. Polman, prof. dr. F.W. Grosheide en ouderling A. Nauta. De synode ontving een schrijven van de hoogleraren D.H.Th. Vollenhoven en H. Dooyeweerd, dr. R.J. Dam en dr. M.B. van 't Veer, door zevenhonderd personen mede ondertekend, met het verzoek geen maatregelen tegen Schilder te nemen. Op 17 maart nam de synode met algemene stemmen het voorstel van een commissie aan, deze adressen niet ontvankelijk te verklaren, omdat zij afgingen op geruchten uit een vergadering der synode in comité.
Op 23 maart 1944 volgde de schorsing van Schilder als hoogleraar en emerituspredikant, omdat hij zich naar het oordeel van de synode had schuldig gemaakt aan de zonde van scheurmaking. De zaken, waarvan Schilder werd beticht, werden in de artikelen 79 en 80 van de Dordtse Kerkorde, waarnaar het vonnis verwees, omschreven als grove zonden die, bij verharding, tot excommunicatie moesten leiden. De schorsing gold voor de tijd van drie maanden, waarin Schilder de gelegenheid kreeg ‘zijn afdwaling te belijden’. Nog diezelfde dag verzond zijn broer A. Schilder namens hem een dringend telegram, waarin Schilder nogmaals aandrong hem gelegenheid te geven tot schriftelijk verweer.
Na een provisorische sluiting op 24 maart 1944 kwam de synode op 31 mei weer bijeen. Op 2 juni liet zij kandidaat H.J. Schilder niet toe tot de dienst des | |
[pagina 21]
| |
Woords en der sacramenten, omdat hij de door de synode voorgeschreven binding aan de leeruitspraken van 1942 niet wenste te aanvaarden. Op 23 juni besloot de synode om de schorsing van Schilder met een maand te verlengen. Aan Schilder werd op 12 juli door de Duitsers de mogelijkheid om zich vrij te bewegen en weer vrij te publiceren hergeven, waarvan deze op 22 juli op de hoogte werd gesteld; hij berichtte deze gewijzigde omstandigheden direct aan de synode. Op 26 juli werd prof. dr. S. Greijdanus in comité-generaal door de synode geschorst als emeritus-hoogleraar en als emeritus-predikant. De synode sprak uit, ‘dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan bestrijding van leeruitspraken na de beslissing over zijn gravamina, aan voortgaande onwilligheid om zich aan het oordeel der meeste kerkelijke vergadering te onderwerpen, aan het aanrichten van scheuring en tweedracht in de kerken en aan herhaaldelijke overtreding van het vijfde en negende gebod’. Het schorsingsbesluit inzake prof. Greijdanus werd op 1 augustus gepubliceerd.
Op 31 juli vond er nog een samenspreking plaats van Schilder met de synodeafgevaardigden prof. dr. G.C. Berkouwer, prof. dr. F.W. Grosheide, dr. J. Hoek en dr. E.D. Kraan. Maar op 3 augustus viel het besluit Schilder te ontslaan als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool en voorts op grond van de artikelen 79 en 80 van de Dordtse Kerkorde hem te ontzetten uit zijn ambtelijke bediening als emeritus-dienaar des Woords van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven. Op 11 augustus vond een vergadering plaats van bezwaarde gereformeerde kerkleden in de Lutherse Kerk te Den Haag, een bijeenkomst die door meer dan elfhonderd personen werd bijgewoond. Door ds. H. Knoop, ds. D. van Dijk en prof. dr. S. Greijdanus werden toespraken gehouden. Schilder las tijdens deze ‘Vrijmakingsvergadering’ de Acte van Vrijmaking of Wederkeer voor en gaf bij dit stuk een uitvoerige toelichting. In deze Acte van Vrijmaking of Wederkeer werd gewezen op de afwijking in de leer en het misbruik van de tucht in de Gereformeerde Kerken; het besluit werd genomen zich vrij te maken van de door de synode van Utrecht gehandhaafde en in toepassing gebrachte leer en kerkregering; men keerde weer tot de leer en de kerkelijke ordening volgens Gods Woord op de gereformeerde grondslag, men wierp het door de synode aan de kerken opgelegde juk af en men bleef de geschorste en afgezette ambtsdragers erkennen. Deze Vrijmaking beoogde geen verbreking van het kerkverband, maar gehoorzaam herstel van de kerk.
Dit is de achtergrond van de uitvoerige correspondentie uit de jaren 1942-1944, welke in dit deel van de Verzamelde werken is opgenomen.
In deze uitgave is opgenomen een aantal officiële brieven aan en van kerkenraden, kerkelijke vergaderingen en officiële kerkelijke instanties, die in de strijd om de Vrijmaking in 1944 een grote rol hebben gespeeld. Daarbij kon een strikt chronologische volgorde niet worden aangehouden. Schilder heeft nl. in de hier ook opgenomen brede brochure De waarheid luistert nauw zelf een eenentwintigtal brieven gepubliceerd. Hij gaf daarvan een uitvoerige bespreking. Om het geheel daarvan niet te doorbreken zijn we er niet toe overgegaan alle brieven in | |
[pagina 22]
| |
chronologische volgorde op te nemen. Onder ‘Kerkelijke verantwoording, brieven 1942 tot 1944’ zijn opgenomen de brieven die niet in deze brochure zijn geplaatst. Verder ook enkele brieven aan predikanten en studenten, die een algemeen karakter dragen en vaak in gestencilde vorm zijn verspreid. Zij geven een duidelijk inzicht in wat er in deze kerkstrijd in de jaren veertig aan de orde was. Dit neemt niet weg dat er nog andere brieven zijn, die de moeite van het publiceren waard zouden zijn. Maar er moet ergens een grens getrokken worden, wil dit omvangrijke deel van de Verzamelde werken niet nog omvangrijker worden. We denken aan de correspondentie met D.H.Th. Vollenhoven en de Amersfoortse kring.Ga naar voetnoot3. We denken ook aan de adviezen aan bepaalde kandidaten in de theologie en aan de opstellers van de ‘Verklaring van gevoelen’. Er was een selectie nodig. Maar wat hier is opgenomen geeft wel de essentie van de zaak, die in de jaren veertig aan de hand was, weer. Het ligt in de bedoeling de particuliere correspondentie van Schilder in een volgend of volgende delen weer te geven.
Ook is hier de na de oorlog verschenen brochure Eerste- en tweedehands gezag geplaatst, voor wat het aandeel van Schilder daarin betreft. In deze brochure wordt de toenmalige kerkrechtelijke verantwoording van de door hem ingenomen positie in uitvoerige brieven weergegeven.
Verder is opgenomen de brede brochure Looze kalk, waarin Schilders dogmatische bespreking en bestrijding van de leeruitspraken van 1942 inzake verbond en doop worden weergegeven. Deze brochure is voor een groot deel kort na de Vrijmaking geschreven, maar geeft een duidelijk inzicht in wat Schilder in de jaren 1942-1944 heeft bewogen. Daarom wordt ze hier geplaatst.
Om enige structuur aan te brengen in het geheel is het materiaal als volgt geordend. Ten eerste de kerkelijke verantwoording: de correspondentie van januari 1942 tot augustus 1944 en de brochure De waarheid luistert nauw. Ten tweede de kerkrechtelijke verantwoording: de brochures Gehoord, ja of neen? en Eerste- en tweedehands gezag. Ten derde het materiaal rond de Vrijmaking: de rede van Schilder op de vergadering van 11 augustus 1944 te Den Haag, de Acte van Vrijmaking of Wederkeer en de Toelichting op deze Acte. Ten vierde de dogmatische verantwoording: de brochure Looze kalk. De editoren zijn zich bewust van het arbitraire van deze indeling. Ze menen echter dat de indeling dienstbaar is aan het bieden van overzicht van en inzicht in het overgelegde materiaal. Dit deel eindigt, wat de tijdsvolgorde betreft, met de vrijmakingssamenkomst op 11 augustus 1944 te Den Haag en de toelichting die Schilder daar en daarna heeft gegeven op de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’. Niet is opgenomen de rectorale rede over ‘De gemeene gratie’ van januari | |
[pagina 23]
| |
1942, omdat deze pas later in een afzonderlijke brochure is uitgegeven, samen met de in december 1946 gehouden rede over hetzelfde onderwerp: ‘Is de term “Algemeene genade” wetenschappelijk verantwoord?’
Dr. J.J.C. Dee droeg zorg voor het verzamelen van de correspondentie, de annotaties bij Eerste- en tweedehands gezag en de tekst van de inleiding. De overige annotaties werden verzorgd door dr. W.G. de Vries.
De noten van Schilders hand zijn per onderdeel met letters aangegeven. De annotaties van de bewerkers zijn per onderdeel met cijfers aangegeven. |
|